WOENSDAG 14 DECEMBER 1921. 537 Mevrouw van Itallievan Embden. M. d. Y. Hoewel ik ben voor het voorstel als zoodanig, moet ik mij er tegen verklaren het op deze wijze weder op de agenda te brengen en zal ik er daarom tegen stemmen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer A. Eikerbout wordt in stemming gebracht en met 14 tegen 11 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Sanders, Oostdam, Mulder, Mevr. van Itallievan Embden, de heeren Huurman, Pera, Bots, de Lange, van der Lip, Meijnen, Splinter, Wilmer, Stijnman en Eerdmans. Vóór stemmen: de heeren Dubbeldeman, van Eek, Heems kerk, A. Eikerbout, Mevr. DubbeldemanTrago, de heeren Schoneveld, Kuivenhoven, van Stralen, Piekaar, Wilbrink en Groeneveld. (De heer Sijtsma komt ter vergadering). De heer Wilbrink. M. d. V. Het is mij opgevallen, dat de post voor onderhoud en schoonhouden van brugwachtershuisjes en voor vuur en licht zooveel hooger is dan in de voorgaande jaren. In 1920 was het 2369.775, in 1921 3064.terwijl voor 1922 is geraamd 2550.Ik wil even opmerken, dat in 1920 de brandstoffen duurder waren dan in 1922. Dat we in 1921 een post hadden van ruim 3000,komt geloof ik hoofdzakelijk door de aanschaffing van gaskachels iti de brugwachtershuisjes. Ik geloof niet, dat dit zuinig beleid is geweest, waar die gaskachels ongetwijfeld veel meer verstoken dan met de gewone kleine kacheltjes het geval was. Ik heb over enkele posten eeu onderzoek ingesteld en er wordt aanmerkelijk meer verstookt met gas dan met brandstoffen. Het verwondert me dat in deze dure tijden, waarin Burge meester en Wethouders en ook de Directeur van den Markt en Havendienst altijd aandringen op zuinigheid, dergelijke buitensporige dingen in het werk worden gesteld, die op geldvermorsing lijken. De heer Bots. M. d. V. Ik zou willen opmerken, dat in het sectieverslag niets van die opmerkingen genoemd is, zoodat het moeilijk is. daarop in te gaan. Burgemeester en Wethouders kunnen er wel iets van zeggen, maar vinden beter dat niet te doen, want zij zijn er niet op voorbereid. Het met 300.verminderd volgnr 146 wordt ten slotte zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgnr 147, verminderd met ƒ600.— wegens de vaste aan stelling van den tijdelijken technischen ambtenaar 2e klasse C. A. P. Minderhoud wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 148, luidende: Kosten van havens, vaarten, kaaimuren, sluizen en andere waterwerken f 32435.—". verhoogd met ƒ3600.voor de vernieuwing van den wal- muur langs de Beestenmarkt; met ƒ4100.voor de verster king van de oever voorziening langs den Lagen Rijndijk be oosten de Spanjaardsbrug en met 1000.voor gewoon onderhoud met het oog op de overneming der verschillende provinciale eigendommen en verminderd met ƒ600.wegens de vaste aanstelling van den tijdelijken technischen ambtenaar 2e klasse C. A. P. Minderhoud. De heer Piekaar. M. d. Y. Ik merk dat in de secties gesproken is over de zwemplaats aan de voormalige Heeren poort. Die is gebleken geen zwemplaats meer te zijn, maar een moeras. Ik heb daar herhaalde malen gekeken, maar ik ben altijd afgeschrikt door den treurigen toestand van het water. Dat is natuurlijk een gevolg van de vele fabrieken die hier zijn, in het bizonder van de katoenfabriek. Het is wel verboden die vuilnis in de grachten te werpen, en er zijn putten voor aangebracht, maar ik zou Burge meester en Wethouders erop willen wijzen, dat het toch in de grachten terecht komt. Het is vergiftig goed, dat in kuipen bewaard moet worden, maar eens per jaar, ik kan niet beoor- deelen hoe, komt het in de grachten terecht, en dan bederft het niet alleen de grachten, met als gevolg ook het water om de zwemplaats aan de voormalige Heerenpoort. Nu heelt men gevraagd die te ontruimen en er geen herstellingen meer aan te doen, maar na den laatsten storm is gebleken, dat men weer braaf aan het herstellen is gegaan, waaiom? Mijnheer de Voorzitter! Ik vind dat geld wegsmijten. Het was beter, dat men die zwemplaats dan maar voor een ander doel gebruikte en haar als zwemplaats liet vervallen. Ook is er geantwoord in de memorie van antwoord dat de zwemplaats aan den Hoogen Rijndijk niet groot genoeg was om voor de geheele bevolking te dienen. Naar aanleiding daarvan zou ik een motie willen indienen waarbij uitgesproken wordt dat de gansche bevolking van Leiden gelegenheid moet hebben des zomers gebruik te maken van rivierbaden. Die motie luidt aldus: »LJe Raad, van oordeel dat na ingesteld onderzoek van Burgemeester en Wethouders de zwemplaats aan den Hoogen Rijndijk te klein is gebleken, noodigt Burgemeester en Wet houders uit, ten spoedigste over te gaan tot het hier ter plaatse tot stand brengen van een openbare zwemplaats voor de geheele bevolking." De heer Bots. Ik wil er op wijzen, dat Burgemeester en Wethouders onder volgnummer 148 het volgende geantwoord hebben: »In verband met een naar de hoedanigheid van het water ingesteld onderzoek is verplaatsing van de zweminrichting aan de Oude Heerengracht naar een terrein met beter water in overweging". Dus de zaak wordt overwogen en ik zou aanraden het resultaat daarvan af te wachten. De motie van den heer Piekaar wordt voldoende onder steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Ik wil doen opmerken, dat deze motie mijns inziens overbodig is. Men zou haar ook zoodanig kunnen uit leggen, dat daaraan nooit uitvoering zou gegeven kunnen worden, want wanneer men een nog zoo groote zwemplaats had, dan zou men nog altijd kunnen zeggen, dat de geheele bevolking daar niet kan zwemmen. Men kan niet beter verlangen, dan dat er een zwemplaats bij gemaakt wordt. Een uitspraak, dat de geheele bevolking moet kunnen zwemmen, is slechts een slag in de lucht. De juiste weg zou zijn, dat, als de zwemplaats wordt afgekeurd, daarvoor een nieuwe in de plaats komt. De heer Mulder. Ik begrijp inderdaad niet, waarom derge lijke motie nu moet ingediend worden. Ik acht het dwaasheid. Als het antwoord van Burgemeester en Wethouders in de stukken afwijzend was geweest en zij gezegd haddenwij achten geen termen aanwezig om er iets aan te doen, dan kan ik begrijpen dat iemand, die meent dat er een andere zwemplaats moet komen, en dan voor de geheele bevolking zeker xoch voor de zwemmende bevolking, dan nog eens op zijn achterste beenen gaat staan en een poging aanwendt om de zaak aan de orde te stellen. Ik zou nu willen zeggengoede vriend, wacht eens even af, zijt toch niet zoo geagiteerd en ge kunt begrijpen, dat het overwogen moet worden. En als het u te lang duurt en ge denkt dat Burgemeester en Wethouders uitstellen, kom dan met een motie of een afgerond voorstel. Ge kunt dan de zaak nog beter overwegen en misschien deskundigen er over raad plegen en aldus tot een meer afdoend voorstel komen. Dan hebt ge kans wat te bereiken, maar nu houdt ge de zaak op en bereikt ge niets. De heer Piekaar. M. d. V. Als u mij de zekerheid kunt geven, dat er ten spoedigste aan gewerkt wordt, dan ben ik bereid de motie in te trekken. De Voorzitter. Wij zullen alle mogelijke moeite doen om spoed te betrachten. De heer Piekaar. M. d. V. Ik wil er alleen nog op wijzen, dat ik, sprekende van „de geheele bevolking", bedoelde, dat de zwemplaats aan den Hoogen Rijndijk te duur is voor de arbeidersbevolking. De heer van Stralen. M. d. V. Ik heb in de afdeelingen gesproken over het personeel, dat in dienst is van de Leidsche Zwemclub aan de zweminrichting aan den Hoogen Rijndijk. Ik heb daar medegedeeld, dat dat personeel geen bestaans zekerheid heeft en dat, wanneer in het najaar de zwemin richting gesloten wordt, die menschen werkloos dreigen te worden en dat misschien den heelen winter blijven. Tot nog toe is daar gelukkig een oplossing voor gevonden, omdat voor het personeel daar in dienst steeds in den winter aan de Lichtfabrieken werk is gevonden. Dat is nu niet meer het geval. Het staat nu vast, ook door zuinigheidsoverwegingen en inkrimping van personeel, dat die menschen niet meer aan de Lichtfabrieken zullen worden aangesteld, zoodat ze voor het feit gesteld worden geruimen tijd zonder werk en dus zonder inkomen te zijn. Nu ligt het toch mijns inziens wel op den weg van het gemeentebestuur, dat weliswaar die inrichting niet zelf exploiteert, maar zich toch wel eenigszins mag bemoeien met de voorwaarden waaronder het personeel werkzaam is, om, als het kan, te zorgen dat die menschen niet zonder werk geraken. In ieder geval is het gewenscht,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 5