558 WOENSDAG 14 DECEMBER 1921. omdat men bang was, dat daardoor de vestiging van ingeze tenen zou worden tegengehouden. Men moest zich dus eigenlijk er naar gaan richten hoe de gegoeden het wenschten. Wij kunnen natuurlijk niet voor die bezwaren bukken. Het eenige is ik heb er dezer dagen op gewezen, maar ik heb van den Wethouder geen antwoord ontvangen dat de gemeentebesturen de handen ineen slaan en onder de aan dacht van de Regeering brengen, dat de gemeenten niet alleen in theorie het recht moeten hebben om die belastingen te heffen, zooals zij zelf wenschelijk oordeelen, maar het Rijk de zaak ook zoo moet regelen, dat niet de gemeenten door het wegtrekken van de gegoeden in haar bewegingen worden belemmerd. Wij storen ons er niet aan. Wij wenscben de maatregelen genomen te zien, die in het belang van de be volking zijn, en waar dat het geval is en waar de hoofdelijke omslag zeer drukkend is, ook voor degenen, die het eigenlijk slecht kunnen missen, gelooven wij, dat, nu de verlaging der electriciteitsprijzen is verworpen, de verhooging van deze opcenten tot' verlaging van den hoofdelijken omslag kan medewerken. De heer Wilmer. M. d. V. Den vorigen keer heeft de heer van Eek een soortgelijk voorstel ingediend en ik heb toen geargumenteerd of ik daaraan al dan niet mijn stem zou geven. Ik zal dat ditmaal opnieuw doen. Op zich zelf ben ik het met den heer van Eek eens, dat deze belasting niet is een zwaar drukkende, ofschoon hij wel eenigermate overdrijft, als hij zegt, dat deze gemakkelijk kan gedragen worden door iedereen, die er mede wordt belast. Iemand, die bijvoorbeeld per week 20.inkomsten heeft uit zijn vermogen, wordt ook door de vermogensbelasting belast en zulk een persoon kan toch een zeer armelijk en poover bestaan hebben; hij kan een zoodanigen leeftijd hebben bereikt, dat hij niet meer kan werken; hij kan door zuinigheid een kapitaaltje hebben bij elkander gebracht, zoodat hij niet behoeft te worden onder steund en van zijn rente kan bestaan. Zulk een persoon wordt getroffen door de vermogensbelasting en zou een verhooging van de opcenten moeilijk kunnen dragen. Ook zijn er ver schillende menschen, die geen productiet werk verrichten, niet omdat zij daarin geen lust hebben of omdat zij er te lui voor zijn, maar omdat zij hun tijd geven aan charitatieven arbeid, en die dan van een gering inkomen, dat zij trekken uit rente, moeten bestaan. Ook dezulke, voor de maatschappij zeer nuttige menschen, die vaak een betrekkelijk schamel inkomen hebben, zullen door die opcenten en ook door die verhoogde opcenten getroffen worden. Toch zou ik ten slotte nog wel over die bezwaren kunnen heenstappen, maar de heer van Eek heeft een bezwaar ge noemd, dat hij zelf niet weerlegd heeft en ik had zoo gaarne gehoord dat hij dat bezwaar eens had trachten te weerleggen, of althans dat hij gezegd had, dat dit bezwaar slechts een denkbeeldig bezwaar is. De heer van Eek heeft niet ontkend, dat tengevolge van verhooging der vermogensbelasting verschillende personen de gemeente zullen verlaten; hij zegt alleen: daaraan hebben wij ons niet te storen, dan moeten de gemeenten maar de handen ineenslaan en het Rijk zien te bewegen met een andere belastingheffing te komen. Maar daar heeft Leiden op het oogenblik niets aan. Wanneer men, zooals ook de heer van Eek doet, terecht vreest dat menschen met vermogen en een hoog inkomen de gemeente zullen verlaten bij belastingverhooging, dan heeft de gemeente niets aan dat betoog van den heer van Eek, dat de gemeenten maar eens met elkander moeten samen spannen om een andere Rijksbelasting te krijgen. Wanneer gegrond is de vrees, dat, als de belasting weder verhoogd wordt de heer Eerdmans zeide dezer dagen dat Leiden met een zwarte kool staat aangeteekend vanwege do belastingen, verscheidene personen met vermogen de gemeente zullen verlaten, dan zouden wij in theorie hebben een meerdere opbrengst van 80000.—, maar in de practijk zouden wij allicht hebben een mindere opbrengst; want er behoeven niet zoo heel veel menschen weg te loopen wil de hoofdelijke omslag met 80000 achteruitgaan, en dat bedrag zal dan weder opgebracht moeten worden door de menschen, die te Leiden blijven. Wanneer ik zou inzien, dat het niet waar is dat tenge volge van de verhooging dezer opcenten weder verscheidene personen Leiden zouden verlaten, dan zou ik mijn stem geven aan het voorstel van den heer van Eek en zou ik kunnen heenstappen over de bezwaren, welke ik in het begin van mijn betoog genoemd heb. Een bezwaar, waarvoor men toch het oog niet mag sluiten, is dat door deze belasting ook men schen getroffen worden, die een zeer poover bestaan hebben, die het werkelijk minder hebben dan verscheidene arbeiders. Dat zal de heer van Eek niet kunnen ontkennen. Maar ten slotte zou ik daarover heenstappen, als ik niet vreesde, dat, als weder de belasting hooger werd, verscheidene personen Leiden zouden verlaten en dat door het vertrek van die personen ten slotte de hoofdelijke omslag weder zwaarder zou worden en weder zwaarder zou treffen de geheele burgerij van Leiden, ook de arbeiders. Ik hoop, dat daarop in de discussie nog eens het licht zal vallen, dat men misschien helderder zal gaan inzien dat men door deze belastingverhooging geen dienst zal bewijzen aan de minder draagkrachtige burgerij van Leiden. De heer de Lange. M. d. V. De heer van Eek maakt het ons niet gemakkelijk. Elk oogenblik wordt teruggekomen op een zaak, welke betrekkelijk zeer kort geleden is beslist. Op 7 Februari van dit jaar is na een uitvoerige discussie met groote meerderheid van stemmen verworpen het voorstel van den heer van Eek om niet 15 maar 50 opcenten op de vermogensbelasting te heffen. De heir van Eek maakt in zijne nivelleeringspogingen reuzenschreden, want nu komt hij niet met een voorstel om 50 opcenten te heffen maar het dubbele, 100 opcenten. Wij kunnen thans niets anders doen dan weder een generale repetitie houden van de debatten van 7 Februari. Toen is er met grooten nadruk door mijn voorganger, Mr. van der Pot, betoogd, dat men die opcenten op de vermogensbelasting niet op zich zelf moest beschouwen, omdat die samenhangen met ons geheele belastingsysteem. Er is gewezen op gemeenten, die 100 opcenten op de vermogensbelasting heften, maar welke andere heffingen hebben die gemeenten? Dat weet de heer van Eek waarschijnlijk niet en ik weet het ook niet. Ik weet het toevallig van één gemeente, namelijk van Nijmegen. Deze heft 100 opcenten op de vermogensbelasting, maar heft geen eigen inkomstenbe lasting, die zoo sterk progressief is als de Leidsche. Er worden daar geheven 100 opcenten op de Rijksinkomstenbelasting en tevens, overeenkomstig de voorschriften van de wet, wordt er geheven een absoluut gelijkmatige heffing op de inkomsten als plaatselijke belasting, omdat de wet niet een progressieve gemeentebelasting toelaat, als 100 opcenten op de Rijksinkom stenbelasting worden geheven. Dat maakt op de totale belas tingheffing een groot verschil. Als wij 100 opcenten op de Rijksinkomstenbelasting gingen heffen, zou iemand met een vermogen van ƒ00000.waarvan 5V* rente als inkomsten genoten wordt ik noem zoo iemand, omdat zulk een ver mogen zells in de kringen van den heer van Eek iemand nog niet tot een kapitalist verheft, die buitensporig geplukt kan worden hier ook betalen aan plaatselijke inkomsten belasting, welke dan parallel loopt met de Rijksinkomsten belasting, ƒ71.50 plus 27 opcenten en daarbij zou komen de niet progressieve belasting van de gemeente, terwijl nu hier de hoofdelijke omslag voor dienzelfden persoon bedraagt 208.38. Wij kunnen onmogelijk zulk een zaak op zich zelf beschouwen; wij moeten vragen hoe de andere gemeentelijke belastingen zijn geregeld. Omdat de heer van Eek in gebreke is gebleven dat aan te geveri, zal ik dat voorbeeld verder uitwerken. Iemand, die leeft van een vermogen van 60000. moet volgens ons tegenwoordig belastingstelsel aan vermo gensbelasting betalen ƒ60.72 opcenten daarop is 43.20; aan verdedigingsbelasting I B ƒ3.tezamen ƒ106.20; aan gemeentelijken hoofdelijken omslag f208.38; aan Rijksinkom stenbelasting vermeerderd met 27 opcenten ƒ90.80; aan ver dedigingsbelasting II 14.25, tezamen ƒ313.43. Hij moet dus op dit oogenblik in het geheel betalen ƒ419.63. Werd het voorstel van den heer van Eek aangenomen, dan zouden er 85% van ƒ60.— bijkomen of een bedrag van ƒ51.zoodat het totale bedrag der belasting tot ƒ470.63 zou stijgen. Iemand met een vermogen van ƒ60000.en, berekend tegen 5%% rente, een jaarlijksch inkoinen van ƒ3150.zou dus aan belasting daarvan 15 hebben te betalen. Een bouwvakarbeider verdient tegenwoordig ongeveer zooveel en daarom heb ik dat voorbeeld eens genomen. Leiden heeft zeer weinig groote vermogens; de kleine vermogens maken hier de bronnen van inkomsten uit en ga nu aan zulke menschen weer eens een belasting van 51.opleggen! Ik wil hierbij in herinnering brengen de waarschuwing van den heer Eerdmans, die gisteren of eergisteren heeft gezegd, zich daarbij aansluitende bij den heer Wilmer: denk er om, de gegoeden vermijden Leiden als gij de belastingen op die manier opvoert, dan zal dat in nog sterkere mate toenemen. De heeren mogen zeggen, dat men het geld moet halen waar het is, zoolang er in het geheele land niet een uniforme heffing van belasting bestaat, zou men bij aanneming van het voorstel van den heer van Eek de kip slachten, die de gouden eieren legt, en geen voldoende bronnen voor belastingen overhouden. Ik kan niet anders doen dan adviseeren om te doen wat in Februari gedaan is. Toen betrof het een voorstel om 50 opcenten te hebbennu hebben wij een voorstel om 100 opcenten te heffen. Ik adviseer den Raad dit voorstel te vei; werpen. De heer van Eck. M. d. V. Het lijkt mij, dat het niet aangaat om twee bronnen van inkomsten: uit arbeid en uit

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 26