556 - WOENSDAG 14 DECEMBER 1921. daarover dan de kapitaalwinst berekent? Die leeningen zijn obligatieleningenwat men gelijk kan stellen met het be drijfskapitaal van een andere fabriek is de 150.000. voor de Electriciteitsfabriek en de ƒ260.000.voor de Gasfabriek, welke bedragen als bedrijfskapitaal zijn aangenomen, maar ook dat is ten slotte een fictie. Waar het bij ons alle obligatieleeningen zijn, kunnen wij de winst niet afmeten naar de rente, welke van het totale kapitaal wordt behaald. Dat bestaat bij een dergelijk gemeentelijk bedrijf niet, omdat het obligaties zijn en daarvan een rente wordt betaald, die oploopt tot Die cijfers hebben dus niet de minste waarde en ik zou den Wethouder willen aanraden daarmede wat voorzichtiger te zijn. De heer Wilmer. M. d. V. Ik ben niet goed begrepen door den heer van Eek. Al wil ik, dat de winst van de Licht fabrieken ook betaald wordt door de dorpen, die van Leiden de electriciteit betrekken, dan ligt daarin niet opgesloten, dat elke winst, die gemaakt zou worden, gerechtvaardigd zou wezen. Natuurlijk niet, want anders zouden wij de winst kunnen laten stijgen en zeggen: een deel van de winst wordt toch betaald door de dorpen, laten wij maar voortgaan met winst te maken. Ik heb dit willen zeggen, dat het een geheel verkeerden indruk op de bevolking maakt, als men de op brengst van de electriciteitsprijzen met ƒ150.000.wil ver lagen en dan aldus redeneertde Leidsche verbruikers van electriciteit zullen nu hun electriciteit 150.000.goedkooper krijgen en dat bedrag moet door de belastingbetalers worden opgebracht. Dat is niet juist. De ƒ150.000.—, welke men wil laten schieten, wordt voor een groot deel opgebracht door niet-Leidenaars en, als men die som nu laat schieten, zal deze geheel door de Leidsche ingezetenen moeten worden op gebracht. Dat zijn duidelijke cijfers en nu acht ik den druk van den hoofdelijken omslag in Leiden zoo hoog, ook voor de arbeiders, die ƒ30.per week verdienen, dat ik blij ben, dat Leiden ten deele wordt ontlast door de opbrèngst uit omliggende dorpen. Ik kan de juiste cijfers niet noemen, maar ik meen nog aan den lagen kant te zijn, als ik zeg, dat er van die ƒ150.000.minstens 75.000.uit die omliggende dorpen komt. Ik acht het daarom in het belang van de Leidsche ingezetenen, ook in dat van hen, die de laagste inkomens hebben, als wij momenteel, zij het dan ook noodgedrongen, ofschoon ik van het beginsel uitga, dat de bedrijven zoo weinig mogelijk winst moeten maken, de winst van het electriciteits- bedrijf handhaven. De heer F. Elkerbout. M. d. V. Ik begrijp niet, dat de heer van Eek, waar hg weet, dat het in de bedoeling van den Directeur en van de Commissie voor de Lichtfabrieken ligt om te onderzoeken of het mogelijk is tot verlaging van de electriciteitsprijzen over te gaan, op dit oogenblik met een voorstel voor den dag komt, dat rauwelings in de vergadering wordt geworpen en waarover wij niet een behoorlijk inzicht kunnen krijgen of het uitvoerbaar is in verband met ver schillende gevallen, welke zich kunnen voordoen en waardoor het gebruik van electriciteit voor kracht kan afnemen. Gaan wij uit van deze stelling, dat wij door aanneming van dit voorstel de zaak op dit oogenblik niet zouden dienen, terwijl de verzekering, welke wij hebben ontvangen, dat, als straks uit het antwoord van den Directeur blijkt, dat tot verlaging kan worden overgegaan, een voorstel in dien zin bij de Commissie en bij den Raad zal worden aanhangig gemaakt, ons een voldoende waarborg moet wezen, dat dat eventueel zal gebeuren, dan blijf ik er bij, dat ik tegen het voorstel van den heer van Eek zal stemmen. De heer van Eck. M. d. V. Ik begrijp de redeneering van den heer Eikerbout niet. Ik breng dit voorstel hier niet rauwelings. Eerst heb ik het in de secties gebracht en daar is het besproken; het is in de vergadering van Commissarissen van de Lichtfabrieken geweest en daar is het verworpen. De heer F. Elkerbout. Daar is het niet verworpen. Er is gezegd, dat het nader zou worden onderzocht. De heer van Eck. Het is verworpen. Er is geen sprake van, dat het hier rauwelings wordt gebracht. Hetgeen de heer Wilmer zegt is tot zekere hoogte waar, maar als hij consequent is, moet hij aandurven, dat op de Lichtfabrieken groote winsten worden gemaakt. Dat is de consequentie. Hij wil niet hebben, dat wij die winsten laten schieten en dat geld dan op den hoofdelijken omslag leggen. De heer Wilmer. Er bestaat een zekere grens. De heer van Eck. Laten wij dan die grens hetzelfde stellen voor de electriciteitfabriek en voor de gasfabriek. Wij ramen geen winst voor het gas, waarom zullen wij het wel doen voor de electriciteit? Ook ik ben er niet voor om den hoofdelijken omslag te verhoogen en daarom heb ik dan ook een ander middel aan de hand gedaan, namelijk om het te leggen op de vermogensbelasting. De heer Wilmer. Dat is een gedeeltelijk middel. De heer van Eck. Het gedeelte, dat anders de Leidenaars zöuden betalen, komt nu op een andere wijze in de gemeentekas. De heer de Lange. M. d. V. Het zal mij wel niet baten, maar ik wil toch beginnen met een zacht woord van protest tegen mijn mede-commissaris van de Lichtfabrieken over de wijze, waarop hij nu hier in den Raad beschikt over en gebruik maakt van materiaal, dat uitsluitend in zijn handen komt als mede-commissaris van de Lichtfabrieken. Ook de Raad zal het te zijner tijd weten, maar het mag niet nu gebruikt worden. De heer van Ammers heeft er behoefte aan gevoeld om, toen hij als Directeur wegging, eens aan Commissarissen uiteen te zetten hoe de toestand uit een financieel oogpunt was, toen hij Directeur werd, en hoe die was, toen hij als zoodanig aftrad. Dat was een persoonlijk woord van den aftredenden Directeur aan de fungeerende Commissarissen en dat heeft hij neergelegd in een brief. Nu wordt dit persoonlijke woord, dat de heer van Ammers noodig vond, omdat hier zulk een onredelijke critiek op hem was uitgeoefend, hier gebruikt bij een debat over de prijzen. Daartegen moet ik protesteeren. Er zit nog iets verkeerds in die mededeeling. Ik wil wel gelooven, dat de heer van Ammers juiste bedragen heeft medegedeeld, maar zij zijn niet vastgesteld door den accoun tant, die aangewezen is om de bedrijven te controleeren. De heer Knuttel heeft mij tot voorzichtigheid aangemaand. Ik dank hem daarvoor, want wij hebben dat allen, ieder op zijn tijd, wel eens noodig, maar in dit geval kan ik het toch nog niet accepteeren. Indien ik in mijn redeneering omtrent de winst foutief geweest ben, dan wijs ik er toch op, dat ik gevolgd heb de wijze van voorstelling, die ook in de begrooting is neergelegd en dat ik daartegen nog geen woord van protest van den heer Knuttel heb gehoord. Onze begrooting beschouwt als winst datgene wat wordt uitgekeerd, nadat de rente is betaald. Nu mag de heer Knuttel zeggen, dat de begrooting fout is, maar ik heb mij daaraan gehouden. De heer Sijtsma. Dat is een misverstand. De heer Knuttel. Gij drukt het in percentages uit. De heer de Lange. Ik heb gezegd: wat de begrooting winst noemt, is zooveel procent van het kapitaal. Is de winstbeschouwing van de begrooting fout, dan zullen wij onze begrooting moeten wijzigen, maar ik heb mij gehouden aan de wijze van uitdrukken, zooals men die in de begrooting vindt. Ik kan aan den heer Eerdmans mededeelen, dat, hoezeer ik mij bewust ben fouten te kunnen maken, ik in dit geval geen fout heb gemaakt. De Lichtfabrieken zullen volgens het voor stel van den heer van Eck ƒ213.000 minder aan de gemeente betalen. De heer Eerdmans. Dit is zoo, maar ik heb straks verstaan van. De heer de Lange. Ik wil den heer Knuttel nog even op merken, dat hij ik heb helaas de desbetreffende Hande lingen van den Raad niet bij mij vermoedelijk een historische fout heeft gemaakt. Bij de vorige gasprijsverlaging is gezegd, niet, dat de prijs van de kolen 20.was, maar dat die ongeveer 30.— bedroeg. De heer Knuttel kan het in de Handelingen naslaan. Het heeft echter met de zaak, waarom het nu gaat, niet veel verband. Ik dank den heer Wilmer voor zijn steun. Ik had dat argument pok kunnen gebruiken. Ik kan het nu aanvullen met deze opmerking, dat ongeveer van die ƒ213.000 wordt bijeengebracht uit de buitengemeenten en f uit Leiden. Schrappen wij nu die ƒ213.000, dan geven wij ongeveer van dat bedrag aan de buitengemeenten cadeau. Tusschen de heeren van Eck en F. Elkerbout bestaat er blijkbaar een spraakverwarring. Er zijn twee dingen: een mededeeling van de Directie om de goede verhouding tusschen de prijzen van gas en electriciteit te bewaren, met een toe lichting, en er is een besluit van Commissarissen om tot den Raad te zeggenneem het voorstel van den heer van Eck niet aan! Die dingen staan los van elkander. De heer F. Elkerbout. Door de directie is gezegd: als het mogelijk is, dat de gasprijs eenigszins omlaag gaat, beteekent dat te gelijk een verlaging van den electriciteitsprijs. Daar naar zou nader een onderzoek worden ingesteld. De heer de Lange. Commissarissen hebben gezegd: wij adviseeren het voorstel van den heer van Eck niet aan te nemen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 24