552 WOENSDAG 14 DECEMBER 1921. door de Lichtfabrieken winst gemaakt wordt, want dan wor den die prijzen van die producten onnoodig verhoogd. Wanneer ik voorstel den prijs van de electriciteit met 5 cent te verlagen, dus op 30 cent te brengen, dan zou dat ten gevolge hebben dat het winstcijfer van de Electriciteitsfabriek, geraamd voor 1922, verminderd wordt met 115000.en dat dus slechts overblijft een saldo van ƒ35000. Ik plaats mij op hetzelfde standpunt als waarop Commis sarissen en Burgemeester en Wethouders zich geplaatst hebben bij het opmaken van de begrooting der Gasfabriek. Deze begrooting sluit met een klein batig saldo; maar dit komt niet in aanmerking bij dergelijk groot bedrijf. Men kan dus zeggendeze begrooting sluit wat betreft inkomsten en uitgaven. Ik meen, dat dit een goede toestand is, een toestand, zooals in gemeentebedrijven moet heerschen. Burgemeester en Wethouders beroepen zich niet op de wenschelijkheid dat dergelijke instelling winst maakt, maar wel op iets anders. Zij zeggende prijsverlaging zou misschien wel rnogelijk zijn volgens de tegenwoordige begrooting, maar de begrooting der Lichtfabrieken is gebaseerd op cijfers, waarvan de voornaamste door veranderde omstandigheden aanmerkelijk kunnen afwijken van de werkelijke cijfers in 1922, en dus is het niet raadzaam het geraamde batig saldo reeds bij voorbaat prijs te geven door het verlagen van den electriciteitsprijs. Het is dus niet op grond van een principieele overweging, namelijk dat men in deze benarde tijden moet trachten voor de gemeentefinanciën winst te behalen, maar het is gedaan uit een oogpunt van zeer voorzichtige bedrijfspolitiek. Men zegt: laten wij zorgen dat wij beginnen met een behoorlijk geraamd batig saldo; dan kunnen wij er zeker van zijn dat wij het volgend jaar niet voor een groot tekort zullen komen te staan. Dit lijkt mij toe toch wel al te voorzichtig te zijn. Ik heb er niets op tegen, dat een begrooting voorzichtig opgemaakt wordt; dat vind ik ook zeer gewenscht. Men kan natuurlijk op papier ten slotte alles zetten en men kan een begrooting zoo maken, dat men alleen rekening houdt met wat men wil; maar ik veronderstel natuurlijk, dat de begrooting voor de Lichtfabrieken opgemaakt is zooals zij opgemaakt behoort te worden en dan heb ik dus met deze begrooring rekening- te houden. Wanneer ik nu van het batig saldo ad 150000. door middel van die verlaging van den electriciteitsprijs 115000.aftrek, dan heb ik nog een begrooting, die sluit met een klein batig saldo. Dit is een politiek, die zeer goed te verdedigen is. Indien wij ons zouden plaatsen op het standpunt van Bur gemeester en Wethouders dan zouden wij haast nooit kunnen overgaan tot verlaging van de prijzen. Wanneer het jaar 1922 is aangebroken en wij zitten een poosje in dat jaar en het gaat dan tamelijk goed en er zou een voorstel komen om de prijzen te verlagen, dan zouden Burgemeester en Wethouders kunnen zeggen: wij weten hoe het nu is, maar wij weten niet hoe het aan het eind van het jaar zal zijn; en dan weten wij weer niet hoe het in 1923 zal zijn. Wij hebben ons te houden aan de opgemaakte begrooting; deugt die niet, dan houdt alles op; deugt zij wel, en ik moet aannemen dat zij voorzichtig is opgemaakt, dan kunnen wij de prijzen bepalen aan de hand van de cijfers der begrooting. Er komt nog iets bij. De toestand van de Lichtfabrieken is op dit oogenblik financieel zeer gunstig. Volgens de laatst opgemaakte cijfers van October was er reeds een aanzienlijk batig saldo wat betreft de Gasfabriek; terwijl de raming was dat er in 1921 een tekort van f 89000.zou zijn, wordt er ver ondersteld, dat 1921 zal afsluiten met een batig saldo van 2 ton. De Electriciteitsfabriek, waarvoor geraamd is over 1921 een batig saldo van 86000.—, zal vermoedelijk een batig saldo van 150.000.opleveren. De toestand is dus op het oogenblik zeer gunstig. Dat is zeer gewenscht, zegt, de heer de Lange. Dat spreek ik niet tegenmaar aan de hand daarvan is er toch geen reden om zoo angstvallig te zijn en tekorten te verwachten. Er is geen enkele reden om van de ingezetenen hoogere prij zen te vragen dan noodig is. De electriciteitsprijs is niet te hoog, maar toch tamelijk hoog. Te Amsterdam betaalt men 25 cent; hier is de prijs 35 cent. De Voorzitter. En de gasprijs te Amsterdam? De heer van Eck. Ik zeg niet, dat de prijs hier bijzonder hoog is, maar hij is ook niet laag. Dus de maatstaf voor het bepalen van den prijs, dien wij volgend jaar zullen vragen, is de begrooting, die door deskun digen is opgemaakt. Neem ik dit in aanmerking, dan volg ik volkomen den veiligen weg met voor te stellen dien prijs te stellen op 30 cent. Het lijkt mij toe, dat het gemeentebestuur niet gerechtigd is om meer van de ingezetenen te vragen. Zooals ik meer gezegd heb, ik zou er ook niet tegen zijn om, wanneer de moeilijke omstandigheden van den oorlog weder mochten terugkeeren, de Lichtfabrieken ten bate van de ingezetenen met verlies te laten werken, als het noodig is; maar daarvan is thans geen sprake. Volgens de raming klopt het en wij kunnen dus den electriciteitsprijs verlagen. De fmancieele toestand der Lichtfabrieken is voor wat betreft 192 i nog gunstig en het schijnt mij dus toe dat er voor den Raad alle aanleiding is om in te gaan op mijn voorstel en den electriciteitsprijs met 5 cent per eenheid te verlagen. De heer F. Elkerbout. M. d. V. In de vergadering van de Commissarissen voor de Lichtfabrieken is deze zaak door mij ter sprake gebracht. Ik heb toen in verband met de ver laging van den gasprijs de vraag gesteld, of er op dat oogen blik ook geen aanleiding bestond over te gaan tot verlaging van den electriciteitsprijs. De Directeur verklaarde, dat er wat het licht betreft niet zoo heel veel winst inzat, doch dat dat zich in hoofdzaak bepaalde tot de kracntinstallaties, zoo- dat, wanneer wij tot verlaging van den lichtprijs zouden overgaan, dit een verlies zou beteekenen. Ik heb daarbij de vraag gesteld, of het verhoudingscijfer op dit oogenblik tusschen de gas- en de electriciteitsprijzen wel juist was genomen, maar daarop kon door den Directeur geen positief antwoord gegeven worden. Hij verklaarde, dat, wanneer het .eenigermate in die richting zou gaan, het bij een volgende verlaging van den gasprijs mogelijk zou zijn dat dan ook overwogen werd om den electriciteitsprijs in ongeveer gelijke verhouding te verlagen. Wij hebben, ten einde een juist inzicht in deze zaak te verkrijgen, echter den Directeur verzocht een nadere gespecificeerde berekening te maken, zoodat wij zouden kunnen nagaan of er mogelijkheid bestaat dat wij in de toekomst tot een verlaging van den electrici teitsprijs zouden kunnen komen. De Directeur heeft zich daartoe bereid verklaard en wij verwachten dus dat in een van de volgende vergaderingen wellicht deze zaak aan de orde gesteld zal worden en dat wij daardoor een juist inzicht in deze zaak zullen kunnen krijgen. Dientengevolge meen ik, dat, waar wij op het oogenblik nog niet over de juiste gegevens kunnen beschikken, het vrijwel onmogelijk zal zijn om maar in het wilde weg tot verlaging over te gaan. Laten wij dus eerst nog een afwach tende houding aannemen en zien wat de uitslag van het nader overleg met den Directeur zal zijn en daarna beslissen of tot verlaging van den electriciteitsprijs kan overgegaan worden. Op grond daarvan zal ik mij natuurlijk ook moeten reser veeren wat mijn stem betreft ten opzichte van de uitspraak, welke wij straks hebben te doen en verklaar ik mij bij voor baat op dezen grond tegenstander van het voorstel van den heer van Eck. De heer Eerdmans. Naar aanleiding van hetgeen de heer van Eck heeft gezegd, wensch ik in herinnering te brengen, dat de prijzen van electriciteit berekend worden volgens ver schillende tarieven. Aangezien hij alleen gesproken heeft van den prijs van 35 cent per K.W.Ü., wil ik er aan herinneren, dat wij in het begin van dit jaar aangenomen hebben het woonhuis-tarief, dat het betalen van een aantal vaste punten in zich sluit: zeker aantal K.W.U. a 25 cent en de volgende a 15 cent. Ik mag zeker veronderstellen, dat de heer van Eck meent, dat dit tarief in evenredigheid daarmede zou moeten worden verlaagd, al heeft' hij daarover niet gesproken. De heer Knuttel. M. d. V. Ik heb met belangstelling ge hoord de cijfers, die de heer van Eck ter tafel heeft gebracht. Niet omdat die cijfers mij erg verrasten, wantik heb eigenlijk het geheele jaar gevoeld, dat het zoo zou gaan; dat wij bij de politiek, die gevoerd werd met den gasprijs, aan het eind van het jaar in plaats van voor een tekort, zooals geraamd was, voor een aardig winstcijfer zouden komen te staan wat betreft de Gasfabriek. Ik moet zeggen, dat het mij zeer onaangenaam stemt, gelet op de antwoorden, die steeds gegeven zijn, wanneer wij in den loop van het jaar kwamen met de vraag, om den gasprijs te verlagen. Altijd werd het dan zoo voorgesteld, alsof men in zake den gasprijs ging tot het laagste, dat uit commercieel oogpunt verantwoord zou zijn en werd gezegd dat men, wanneer men den prijs lager ging stellen, men gevaar zou loopen aanzienlijke tekorten te krijgen. Nu blijkt, dat het in het geheel niet zoo is. Ik heb, gezien de kolenprijzen aan den eenen kant en de beweging der gasprijzen in andere plaatsen, steeds gevoeld, dat de toestand zou zijn zooals de heer van Eck nu aange geven heeft. Mijn vermoeden is door die cijfers bevestigd. Ik vind, dat van de zijde van de Gasfabriek een zeer irreëele politiek gevolgd wordt. Ik kan begrijpen, dat er leden zijn, die met het oog op den nood van volgende jaren gaarne de begrooting van 1923 willen beginnen met een prachtig overschot uit den dienst 1921wien het welkom is dat zoo'n winstpost van een paar ton is bereikt; maar laat men het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 20