504
DINSDAG 13 DECEMBER 1921.
daarvoor de Haarlemmerstraat, de Breestraat, enz. Men krijgt
daarbij natuurlijk conflicten en het is niet noodig die uit te
lokken.
De bevoegdheid om geen optochten toe te staan steunt op
de verordening, die de Raad veranderen kan. Zij kan die
bevoegdheid bijvoorbeeld aan Burgemeester en Wethouders
geven. Maar dat kan alleen dit gevolg hebben, dat er ver
traging ontstaat in de afdoening van een aanvraag. Men kan
toch niet eischen, dat Burgemeester en Wethouders onmiddellijk
bij elkaar komen voor een enkel requestje. In de practijk
zou dat dikwijls kunnen neerkomen op het niet toestaan van
een optocht.
De Raad kan de bevoegdheid ook aan zich houden; de
heer van Eek is wel tegen de zuinigheid, maar hij kan toch
ook niet verlangen, dat ƒ3.per Raadslid uitgegeven wordt
om een vergadering te houden om over een verzoek tot het
houden van een optocht te beslissen.
Zoo lang ik het recht heb optochten toe te staan kan ik
het niet anders doen en moet ik zorgen, dat er geen con
flicten komen.
Ik zie trouwens niet in, waarom men zoo'n optocht niet
een dag later zou kunnen houden, als de 1ste Mei op een
feestdag valt, bijvoorbeeld op Hemelvaartsdag of op den
verjaardag van de Prinses.
U moet van mij niet denken, dat ik in het minst zou willen
tegenwerken, omdat het een minderheid betreft; de minder
heid heeit even goed recht als ieder ander. Niet alleen als
onpartijdig Burgemeester maar in het algemeen denk ik er
zoo over.
Wat de motie aangaande de optochten betreft, de heer van
Eek zegt dat de Tweede Kamer daarover reeds beslist heeft.
Maar daarin heeft de Tweede Kamer niet te beslissen. Die
kan een nieuwe wet maken, maar wat de Tweede Kamer
hierover zegt interesseert mij evenveel als wanneer zij zou
zeggen hoe naar haar meening het congres te Washington
heeft te handelen. Het is misschien lang niet altijd naar ieders zin
geweest, dat het college de yroegere Onderwijswet handhaafde.
Het zou kunnen zijn dat enkele voorstanders van het vrije
onderwijs het in het geheel niet goed vonden, dat Burgemeester
en Wethouders haar onpartijdig uitvoerden; maar het college
moest de wet nu eenmaal uitvoeren. Wij handhaven de Zon
dagswet met de meeste royaliteit, alle gaatjes die er open zijn
om de menschen vrij te laten, gebruiken wij, wij geven zoo
ruim mogelijk toestemmingen en maken nooit capties, maar
ik zou het onaangenaam vinden, wanneer de Raad deze
motie aannam, omdat hij zich een bevoegdheid zou toeëigenen,
die hem niet toekomt. Is het een materieele kwestie, dan is
zij reeds in Mei door den Raad beslist.
Wat de politie betreft, geldt hetzelfde en ik zou in over
weging willen geven die motie niet aan te nemen, omdat de
Raad anders buiten zijn bevoegdheid zou gaan. Bovendien
heeft de heer van Eek zich vergist door voortdurend te spreken
over dien gummistok van de politie. Wat het gebruik dei-
vuurwapenen betreft, ben ik het met hem eens, maar laat ik
even voorlezen wat in de ambtsinstructie van de politie
dienaren, welke ik zelf heb vastgesteld, staat. Het is het
volgende:
Bij rustverstoringen treden zij kalm doch snel en beslist
op en voor alles moeten zij het verwijt trachten te ontgaan
zelf aanleiding tot rustverstoring te geven. Zij zijn verplicht
bij hunne verzoeken, aanmaningen en waarschuwingen aan
het publiek, bezadigdheid en voorkomendheid in acht te nemen
en slechts bij onwil of verzet tot maatregelen van geweld
over te gaan.
Bij daadwerkelijk verzet treden zij krachtig op en kunnen,
waar dit vereischt wordt, van gummistok of sabel gebruik
maken.
Van de revolver en karabijn mag slechts worden gebruik
gemaakt als uiterste middel, wanneer dit in de rechtmatige
uitoefening van het ambt door noodzakelijke verdediging van
eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen oogen-
blikkelijke wederrechtelijke aanranding of bedreiging ge
boden wordt.
Zij maken van hun wapens slechts gebruik na vruchteloos
gebleken waarschuwing, indien daarvoor althans gelegenheid
is geweest, en dan nog slechts met zooveel verschooning als
mogelijk is."
Wat het gebruik van schietwapenen aangaat, wordt dus
reeds aan den inhoud der motie voldaan, maar dat is geheel
iets anders dan het gebruik maken van gummistok of sabel.
Men behoeft er niet dadelijk op los te slaan; noch de on
middellijke superieuren, noch ik zullen dat goedvinden. Er
kan zich evenwel een geval van lijdelijk verzet voordoen en
dan wordt de hulp van de politie evengoed ingeroepen door
de heeren, die zoozeer tegen het gebruik van den gummistok
zijn, als door anderen. Het gaat daarbij niet altijd over de
bescherming van lijf en goed; het kan bijvoorbeeld voorkomen,
dat iemand een vergadering wil verlaten en dat anderen hem
dat willen beletten, dan moet de politie die menschen toch
uit elkander kunnen jagen, opdat die man naar huis kan gaan.
Zoo kunnen zich meerdere gevallen voordoen, dat van gummi
stok of sabel moet worden gebruik gemaakt, bijvoorbeeld bij
overtredingen en misdrijven. Tegen het gebruikmaken van
gummistok en sabel op de wijze als ik dat in de instructie
heb voorgeschreven, kan niemand bezwaar hebben. Het mag
een enkele maal voorkomen, dat van die wapens gebruik
moet worden gemaakt, maar als regel wordt met zachtheid
en goedheid opgetreden in deze gemeente.
Het zou dunkt mij zeer onverstandig zijn de motie aan te
nemen, vooreerst omdat ik haar ter zijde zou moeten leggen,
terwijl ik niet gaarne conflict met den Raad heb, maar in
de tweede plaats om den materieelen kant van de zaak,
namelijk omdat het niet noodig is.
Ten aanzien van het gebruik van vuurwapens staat het
anders, maar hieromtrent wordt voorzien in de instructie.
In het algemeen wordt van zekere zijden op dergelijke
zaken aanmerking gemaakt, maar daar wil ik dit tegenover
stellen. Vooreerst zijn de Burgemeester en het college van
Burgemeester en Wethouders geen machtswellustelingen,
maar als de heeren, die critiek uitoefenen, zeiven de macht
in handen hebben, hoe treden zij dan op? Hetgeen de cou
ranten zeggen is niet altijd juist, maar wij hebben toch
overal kunnen lezen hoe tegen de communisten dikwijls in
Duitschland is opgetreden en daarom is het vreemd, dat
dezelfde menschen, die er drommels goed op los slaan en
schieten, dit, als anderen het doen, zoo vreeslijk erg vinden,
terwijl het hier niet eens hardhandig gebeurt.
Ik wil nog ten slotte iets zeggen over de bezuiniging, die
door de heeren Eerdmans en Sijtsma wordt voorgestaan, die
het best zouden vinden wanneer open plaatsen niet werden
vervuld. Weten die heeren wel of hier plaatsen vacant zijn?
Ik kan u verzekeren en zou u dat wel met een staatje
kunnen aantoonen, dat Burgemeester en Wethouders bitter
en bitter weinig hulp hebben. Al de jaren, die ik hier ben,
heb ik meestal van 's morgens 9 tot 's avonds 6 uur hier op
het Stadhuis gezeten en mijn ervaring is inderdaad, dat er eerder
te weinig dan te veel hulp is voor Burgemeester en Wethouders.
Ik kan bovendien verzekeren, dat de ambtenaren, die hier
zijn, wel degelijk goed hun werk verrichten, velen werken niet
alleen hier maar ook nog thuis heel hard.
Wat betreft de kwestie van den achterstand, waarop de
heer Sijtsma heeft gewezen, als men dien vergelijkt met
andere plaatsen, waar moties soms na 8 of 9 jaar pas opge
diept worden, dan is heusch de achterstand niet groot. De
Raad kan wel heel gemakkelijk alle mogelijke inlichtingen
vragen en moties indienen, maar hij moet niet denken, dat
Burgemeester en Wethouders niets anders te doen hebben
dan die zaken te onderzoeken en te beantwoorden. De
gewone machinerie moet toch doorgaan, er worden toch
altijd kinderen geboren, er worden toch voortdurend vergun
ningen volgens de Hinderwet gevraagdDe Raad weet niet
welke uitbreiding de werkzaamheden van de Secretarie in
den loop der jaren hebben ondergaan.
Ik zou willen eindigen met er mijn spijt over uit te drukken
dat de heer Sijtsma gisteren een uitval heeft gedaan tegen
den heer Pera. Ik zou willen zeggen, dat mijn ziekte voor den
heer Pera werkelijk een heel koopje is geweest. Ik besluit
daarom met den heer Pera mijn dank te betuigen voor het
gedurende een jaar waarnemen van mijn functie; ik heb hem
waarlijk niet benijd, maar eerder beklaagd.
Ik dank ook de andere Wethouders, die verschillende
mijner functies hebben waargenomen, en speciaal den heer
van der Lip, die alle voorzitterschappen van mijne commissies
op zich genomen heeft.
De heer de Lange. M. d. V. Het is voor den Wethouder
van Financiën, die in de omstandigheid verkeert, waarin ik
verkeer, niet zoo gemakkelijk het woord te voeren over de
begrooting in het algemeen. Maar de Raad zelf heeft het mij
niet moeilijk gemaakt nu ook over deze begrooting na de
gehouden algemeene beschouwingen een enkel woord te
zeggen. Ik zal mij daarbij natuurlijk beperken tot hetgeen
door de Raadsleden zelf is aangeroerd.
Ik wil beginnen met eenige vrijmoedigheid gebruik te
maken van mijn kwaliteit als Wethouder van Financiën en
deze algemeene beschouwing ten beste geven, dat de zitting
van gisteren de Gemeente naar mijne schatting ongeveer
1100,— gekost heeft en dat ik nu elk Raadslid maar zelf
standig laat oordeelen, of die zitting dat geld waard is
geweest.
Mevrouw van Itallie—van Embden. Hoe kan dat?
De heer de Lange. Wie daaromtrent nader inlichtingen
wil ontvangen zal die gaarne van mij kunnen ontvangen.
In de eerste plaats wensch ik een woord te zeggen over
hetgeen is aangevoerd over de bezuiniging. Ik heb daarover
verschillende geluiden gehoord, in de eerste plaats van den
heer van Eek, die sprak over een manie van bezuiniging.