520 .DINSDAG 13 DECEMBER 1921. namen noemen Ik heb dat gedaan en ik vind het ook niet zoo erg. De heer Pera heeft mij hedenmiddag in het gelijk gesteld. Wij hebben hier gezien dat twee Wethouders, beide hoogst bezadigd, het met elkaar oneens waren. De heer Bots vond het een schande, de heer Pera heelemaal niet zoo erg, Daaruit blijkt dat ik met het noemen van die namen niet bepaald verkeerde dingen deed. Onze bemoeiing in zake de uitkeeringen van het Armbestuur heeft tot allerlei eigenaardigheden geleid. Men zou mogen ver wachten, als er critiek wordt uitgeoefend op het Burgerlijk Armbestuur, ten opzichte van de uitkeeringen, en naderhand wordt erkend dat die critiek gegrond was, dat er aanleiding zou zijn om de uitkeeringen wat te wijzigen. Nu is er inder daad in het Armb'estuur een geval geweest, dat men zelf meende dat de betrokken persoon voor verhooging in aanmer king kwam. Wat is er nu gebeurd? Men heeft in het Armbestuur over die zaak gesproken en toen is gezegd, wij moesten eigenlijk hier een verhooging toepassen, maar dat zullen we toch maar niet doen, arders zal er in den Raad over gesproken worden v en gezegd worden, dat het een gevolg was van de uitgeoefende critiek. En daarom is het nagelaten! Daarmede is naar mijn meening bewezen, dat het bij het Armbestuur heelemaal niet in orde is. Nog een ernstige grief: Er was een man werkloos, die een vrouw en een kind had. Tijdens dat de man werkte en gedurende den eersten tijd, dat de man werkloos was, werkte die vrouw bij Tieleman en Dros aan het schoonmaken van groenten. De man paste toen hij werkloos was intusschen op het zieke kind thuis. Nu kreeg de man een week werk en hij moest er dus op uit. Toen heeft die vrouw het noodig geacht thuis te blijven, ook nadat de man weer werkloos was geworden, om het zieke kind te verzorgen. Toen is door de betrokken vakvereeniging om verhooging van uit keering verzocht. De menschen kregen ƒ6.omdat de vrouw bij Tieleman en Dros werkte. Er is een bezoeker van het Armbestuur naar Tieleman en Dros gegaan en toen kreeg het vakvereenigingsbestuur deze schriftelijke mededeeling, dat het gezin niet voor verhooging in aanmerking kwam omdat die vrouw vrijwillig bij Tieleman en Dros van het werk was gegaan en daar terug kon komen. Dat was de troost, die door het Armbestuur gegeven werd! De vrouw moest trachten te verdienen wat het Armbestuur den man tekort deed. Dergelijke dingen moeten ons van het hart. De Wethouder heeft er op en top aanleiding toe gegeven. Onze ergernis is de laatste weken opgekropt en ik heb de gelegenheid aange grepen om die uit te spreken. De Wethouder heeft vanmiddag den eenen armoelijder tegen den anderen uitgespeeld. Hij heeft gezegd, als wij de uitkeering van het Armbestuur verhoogen, dan moeten de menschen, die een weekinkomen van 30.tot 34.hebben, gaan mee betalen om de uitkeeringen aan de werkloozen door het Arm bestuur te bekostigen. Ik noem dit uitspelen. Ik geef toe dat de redeneering juist is, natuurlijk zal de man indirect op zijn belastingbiljet zien, al. meenen wij dat het anders kan, dat aan de werklooze arbeiders door het Armbestuur een hoogere uit keering wordt gedaan. Ik noem echter dit uitspelen niet oprecht en afwijkend van de goede gebruiken. Het komt dunkt mij niet te pas, dat de Wethouder de zeer lage uitkeering van het Burgerlijk Armbestuur tracht goed te praten. De Wethouder heeft gezegd, dat de organisaties zelve niets doen en slechts steunen op Rijk en gemeente. Hij bedoelde daarmede blijkbaar te zeggen, dat de organisaties en de arbeiders eens voor hun werklooze kameraden moesten zorgen. De heer Knuttel heeft vanmiddag reeds aangetoond, dat dat niet ligt op den weg van de arbeiders, maar het de plicht van de overheid is te zorgen, dat, als de arbeiders buiten hun schuld werkloos worden, in dien toestand wordt voorzien. Er kan dus van de andere arbeiders, die wel werken, maar het ook niet zoo breed hebben, niet worden geëischt wat de Wethouder van hen heeft geëischt. Maar bovendien is het onjuist, dat de organisaties niets doen.. Ik zou evengoed als de heer Elkerbout. dat heeft gedaan, toen hij opkwam tegen het betrokken schrijven van het Burgerlijk Armbestuur, met voorbeelden kunnen aantoonen, dat de georganiseerde arbeiders wel degelijk voor de belangen van hun kameraden zorgen, als namelijk uit de feiten blijkt, dat de Regeering op schromelijke wijze in gebreke blijft dien plicht te vervullen. Zoo staat het ook met de typografen, over wie de Wethouder een groot woord heeft gevoerd,, zich daarbij aansluitende bij den Minister, die heeft gezegd, dat het niet zoozeer de slechte conjunctuur is, die dè oorzaak is, dat in dat bedrijf zoo vele werkloozen komen, maar de hooge drukwerkprijzen, welke de werkgevers vragen. De Wethouder heeft ook den anderen factor genoemd, namelijk de valuta en gezegd, dat daarin voor 90% de oorzaak van de werkloosheid zat. Wat doen de typografen, nu de Minister zich blijkbaar niets van hun belangen aantrekt? Ik kan mededeelen, dat te Leiden onder degenen, die nog werken, zoowel ten behoeve van hun zieke kameraden als ten behoeve van de uitgetrokken werkloozen, dip door het Rijk in den steek worden gelaten, lijsten hebben gecirculeerd, waardoor groote bedragen zijn binnengekomen, waarmede de menschen kunnen worden ge steund. Men mag dus niet zeggen, dat de arbeiders zich niet het lot van hun gebrek lijdende medearbeiders aantrekken. Er komt bij, dat de arbeiders, die nog werken, voor allerlei zaken hebben te zorgen, bijvoorbeeld ook hebben zorg te dragen, dat de stakers, die strijden tegen de verslechtering van de arbeidsvoorwaarden, den strijd kunnen volhouden. Niemand kan goed praten hetgeen de werkgevers in de metaalindustrie doen door slag op slag te trachten de loonen naar omlaag te drukken. Zoo moeten de werkende arbeiders elke week een deel van hun traktement missen, opdat de stakende arbeiders hun strijd kunnen volhouden. De Wethouder moest het eigenlijk toejuichen, dat door de arbeiders wordt gezorgd, dat die zeer gemotiveerde strijd van hun kameraden kan worden voortgezet. Alleen door de moderne organisaties is een bedrag van ƒ70.000bijeengebracht om ondersteuning te verleenen aan de georganiseerden, die in staking zijn. Verder kan ik wijzen op hetgeen in de veenstreken wordt gedaan ten behoeve van de gebrek lijdende arbeiders. In een minimum van tijd wordt bij een eersten oproep een groot bedrag bijeengebracht, omdat het Rijk zijn plicht schromelijk verwaarloost en het zoover heeft laten komen, dat de arbeiders daar in den waren zin des woords gebrek gaan lijden. De Regeering komt nu op haar houding terug. Zij heeft, omdat verschillende personen van uiteenloopende richting tegen haar houding zijn opgekomen, bakzeil moeten balen en nu worden de uitkeeringen, welke de Regeering in den afgeloopen zomer stelselmatig heeft verlaagd, weer gebracht op het peil, waarop 4ij vóór den zomer hebben gestaan. Zoover moet het komen, voordat de Regeering er toe overgaat iets voor de belangen van die menschen te doen. Ik stap van den Wethouder af en heb nu enkele woorden te wisselen met sommige Christelijke arbeiders. Het is zeer spijtig, dat de heer F. Eikerbout met aanwezig is, maar evenals verleden jaar, toen de heer Eikerbout na een aanval onzer zijds niet aanwezig was des avonds, zal ook thans de heer Schoneveld het wel voor hem opnemen. De heer Eikerbout heeft hier gisteren een buitengewoon groot woord gevoerd. Op de hem eigen wijze heeft hij over alles en nog wat gesproken, ook over de Christelijkheid, enz. Ik wil wel dit zeggen, dat ik de Christelijkheid van den heer Eikerbout met een korreltje zout neem en die meer beschouw als een vernisje, dat goed en schoon is, maar beneden de oppervlakte iets anders aan den dag komt. Tot die gedachte kwam ik onder andere toen ik den heer Eikerbout tegen mij hoorde uitvaren over de houding van de Christelijke arbeiders bij de algemeene werkstaking. Hij beeft van wat ik gezegd heb een verkeerde voorstelling ge geven. Hij heeft het doen voorkomen alsof ik den Katholieken en Christelijken arbeiders heb verweten, dat zij, als zij kans zouden zien, de metaalarbeidersstaking zouden verraden. Dat is door en door onjuist. Ik heb alleen dit willen te kennen geven, dat ten opzichte van het proclameeren van een algemeene werkstaking, wij overtuigd zijn, dat, wanneer de moderne en syndicalistische organisaties daartoe zouden over gaan, de Christelijke en Katholieke arbeidersleiders niet zouden schromen de staking te breken en te vermoorden. Dat staat voor mij vast! Wanneer door het spoor-en tram personeel een staking geproclameerd zou worden, dan zouden den volgenden dag de Katholieke en Christelijke arbeiders op de locomotieven klimmen en zorgen, dat de staking niet het effect zou hebben, wat men zich ervan heeft voorgesteld. Zoo lang wij moeten verwachten, dat de Katholieke en Christelijke arbeiders in plaats van hun plicht werkelijk te vervullen de zijde van de werkgevers kiezen, zoo lang kan het niets dan spaanders en versplintering geven voor de organisaties wan neer die toch een staking zouden proclameeren. Onze houding en onze taktiek is hierop gericht, dat lang zamerhand de Christelijke en Katholieke arbeiders wel zullen inzien, dat zij op gedweeë wijze hun doel niet bereiken. Ik stel mij voor dat die Christelijke arbeiders ten slotte precies zoo denken als de moderne en de syndicalistische. Neen, schudt de heer Schoneveld, maar ik heb nooit een staking gezien, waarbij door de Katholieken en Christelijken een andere houding werd aangenomen als door de modernen. Dat bewijst dat wanneer het eenmaal een staking wordt, zij zeker dezellde belangen hebbende als de andere arbeiders daarvoor op dezelfde wijze zullen opkomen. Natuurlijk zijn de heeren niet vrij, dat is de kwestie. Als men de Christelijke en Katholieke arbeiders vrij laat uit spreken en hun meening laat zeggen over de bestaande orde van dingen, dan zou er wat anders voor den dag komen. Maar de leiders trachten zoo lang het gaat de menschen in het gareel te houden en niet te laten overhevelen naar den overkant. Als wij het manifest zien van het R.-K. vakbureau, dan zien wij dat het met twree woorden gewijzigd van de S. D. A. P. zou kunnen uitgaan. Dat manifest mag alleen worden verspreid in de streken van het land, waar de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 18