MAANDAG 12 DECEMBER 1921. ill menschen meer dan tot dusverre zuilen denken om hunne buren en niet hunne honden laten janken en blaffen, wat voor de omgeving en speciaal voor zieken zeer hinderlijk kan zijn. En aangezien deze bepaling tamelijk tam geredigeerd is, kan het volstrekt geen kwaad om haar aan te nemen. Wat nu betreft het amendement van den heer van Eek, daartegen heb ik geen overwegend bezwaar. Alleen zou ik er op willen wijzen, dat overdag ook wel last van honden onder vonden kan worden. Ik noem het geval, dat menschen den geheelen Zondag uitgaan en de aardigheid hebben om hun hond in den tuin te laten, waar hij dan den geheelen dag jankt en blaft, wat ontzettend hinderlijk voor de buren kan zijn. Ik geloof, dat er overdag ook last van ondervonden kan worden en dat er geen bepaalde reden bestaat om het tegen gaan van dezen overlast te beperken tot des nachts. In elk geval zou ik in overweging willen geven aan den heer van Eek om niet te gebruiken de uitdrukking: »in den voor de nachtrust bestemden tijd". Deze uitdrukking komt ook eenige malen voor in het Wetboek van Strafrecht en zij heeft tot verschillende opvattingen aanleiding gegeven. De heeren juristen hebben er nogal eens over gevochten wat er al dan niet onder valt. Daarom wil ik in overweging geven de tijdsbepaling nader te preciseeren en bijvoorbeeld te spreken vantussehen 11 uur 's avonds en 8 uur des morgens. Dan kan er geen quaestie over zijn. De uitdrukking, die de heer van Eek in zijn amendement bezigt, kan bij de toepassing moeilijkheden geven. De heer van Eck. M. d. V. Ik heb geen bezwaar om in mijn amendement een wijziging aan te brengen in den zin als de heer van der Lip heeft aangegeven. Ik meen, dat dat practischer is. Alleen lijkt mij toe, dat 8 uur des morgens wel wat laat is. De heer van der Lip. Ik heb maar een voorbeeld aange geven. De heer van EciL M. d. V. Ik wijzig dan mijn amendement in dier voege, dat ik voorstel om in de le alinea na »deze" in te voegen«tussehen des avonds 10 uur en des morgens 7 uur". De beraadslaging wordt gesloten. Het gewijzigd amendement van den heer van Eck wordt in stemming gebracht en met 21 tegen 7 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Dubbeldeman, van Eck, Bisschop, üostdam, mevrouw van Itallievan Embden, de heeren A. Eikerbout, Bots, de Lange, van Hamel, mevrouw Dubbeldeman— Trago, de heeren F. Eikerbout, Schoneveld, Meijnen, Splinter, Kuivenhoven, Wilmer, Stijnman, van Stralen, Piekaar, Wil brink en Eerdmans. Tegen stemmen: de heeren Heemskerk, Sanders, Mulder, Sijtsma, Huurman, Pera en van der Lip. (De heer Sijtsma was inmiddels weder in de vergadering teruggekeerd.) Het geamendeerd artikel I wordt vervolgens in stemming gebracht en met 22 tegen 6 stemmen aangenomen. Vóór stemmende heeren Dubbeldeman, van Eck, Heems kerk, Bisschop, Sanders, Oostdam, mevrouw van Itallievan Embden, de heeren A. Eikerbout, Pera, Bots, de Lange, van der Lip, mevrouw Dubbeldeman—Trago, de heeren Schone veld, Meijnen, Splinter, Kuivenhoven, Wilmer, van Stralen, Piekaar, Wilbrink en Eerdmans. Tegen stemmen: de heeren Mulder, Sijtsma, Huurman, van Hamel, F. Eikerbout en Stijnman. Artikel II wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem ming aangenomen waarna de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. IX. Voorstel tot verlaging van den gasprijs. (Zie Ing. St. No. 403.) De beraadslaging wordt geopend. De heer van Eck. M. d. V. Wij hebben met belangstelling vernomen, dat de prijs van het gas niet verlaagd zal worden, zooals oorspronkelijk het plan was, tegen den tijd, dat de nieuwe stokerij in gebruik zal worden genomen, maar dat Burgemeester en Wethouders op initiatief van Commissarissen van de Lichtfabrieken, voorstellen reeds met 1 Januari aan staande daartoe over te gaan. Het spreekt van zelf, dat bij onze fractie geen bezwaar bestaat daar vóór te stemmen, maar ik wil hierbij dit opmerken, dat wij het dus zoo beschouwen, dat die 2 cent gasprijsverlaging een uitvloeisel is van de financieele voordeelen, welke men verwacht van het in gebruik nemen van de nieuwe stokerij, en dat men daartoe wat eerder komt op grond van de voorloopige gunstige financieele resultaten der gasfabriek over 1921. Wij drukken op dat woord «voorloopig". Wij nemen ook deze gasprijs verlaging voorloopig dankbaar aan, maar als later blijkt, dat de voorloopige gunstige resultaten omgezet worden in defini tieve gunstige resultaten, meenen wij, dat ook de tijd aange broken zal zijn om wederom ernstig te overwegen of niet tot een nieuwe gasprijsverlaging kan worden overgegaan. Onder dit voorbehoud zullen wij onze stem aan dit voorstel geven. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stem ming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet houders besloten. X. Begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1922. (Zie lng. St. Nos. 295 en 329.) De Voorzitter. Bij de algemeene beschouwingen komen tevens in behandeling de twee moties van den heer van Eck, luidende: »De Raad spreekt de wenschelijkheid uit, dat voortaan te Leiden het houden van optochten en meetings met muziek en banieren op den Zondag in den namiddag als regel zal worden toegestaan." en »De Raad spreekt de wenschelijkheid uit dat de politie eerst dan van haar wapenen (vuurwapens, sabel, gummistok) gebruik maakt, wanneer dit beslist noodzakelijk is ter bescher ming van personen of goederen." De motiën van den heer van Eck worden voldoende onder steund en maken mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer van Eck. M. d. V. De heer van Hamel heeft straks gebruik gemaakt van het gewoonterecht, dat bij bepaalde gelegenheden het oudste lid van den Raad een enkel woord namens den Raad spreekt. Hij heeft dat gedaan in sobere maar sympathieke woorden en hoewel ik oorspronkelijk van plan was, na overleg met mijne fractie, om in dezen zelfstandig een woord te spreken, hebben wij daartoe ten slotte geen aanleiding gevonden, omdat hetgeen de heer van Hamel gezegd heeft ook volkomen namens onze fractie kon gezegd zijn. In het algemeen echter acht ik het niet wenschelijk om, nu hier in den Raad na de invoering van het algemeen kiesrecht de klassenstrijd zijn intocht heeft gedaan, dat één van de Raadsleden, zij het dan ook het oudste Raadslid, zonder, opdracht spreekt namens den ganschen Raad, want dat is of een niets zeggende frase, öf men zou in de nood zakelijkheid komen om, wanneer een van de leden zich daarmede niet kan vereenigen, daartegen in te gaan. Dit laatste is in dit geval niet van toepassing, omdat onze fractie zich volkomen aansluit bij de sympathieke woorden, die de heer van Hamel gesproken heeft. Al zijn wij ook verplicht, mijnheer de Voorzitter, krachtens onze beginselen om dikwijls met u in het strijdperk te treden, omdat onze beginselen van gemeentepolitiek anders zijn dan de uwe, wij waardeeren toch oök in hooge mate uw vlijt', uw ijver, uw toewijding. Wij waardeeren ook, dat u een bekwaam Burgemeester zijt en wij kunnen ons dus ook vol komen aansluiten bij den wensch van den heer van Hamel, dat het u gegeven moge zijn de noodige kracht te bezitten om de u zoo geliefde taak naar uwe beste opvatting te volvoeren. De heer van Hamel heeft ook gezegd, dat hij namens den Raad sprak wanneer hij de verklaring aflegde, dat de Raad ook zooveel mogelijk u het leiden gemakkelijk zou maken. Wij zijn daartoe ook bereid, maar het spreekt van zelf, dat wij bij deze algemeene beschouwingen, al weten wij dat daardoor uw taak verzwaard wordt, niet al te kort zullen kunnen zijn. Het kan niet anders, doorloopend wordt hier in den Raad gevoerd de burgerlijke gemeentepolitiek en het is onzerzijds alleen mogelijk om door interrupties of door korte besprekingen bij het indienen van bepaalde voorstellen onze opvattingen daartegenover te stellen, zoodat, wanneer de algemeene be schouwingen eenmaal aan de orde zijn, wij natuurlijk verplicht zijn onze beginselen uitvoerig uiteen te zetten. Er wordt ons herhaaldelijk verweten, ook in de pers, dat wij in den Raad de politiek brengen en dat wij van deze plaats spreken, meer tot de publieke tribune dan tot de Raadsleden zeiven. Wij beamen dat en wij achten dat geen verwijt, integendeel, als een burgerlijk Raadslid dat opmerkt,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 5