MAANDAG 12 DECEMBER 1921.
493
enz. Maar hij wordt nu wat voorzichtiger op het gebied van
den woningbouw. Ik heb hem zelfs hooren zeggen: ik stel
voor de woningen met te laten bouwen dooi' de gemeente
maar door een bouwvereeniging
De heer Dubbeldeman. Dat heb ik niet gezegd.
De heer Oostdam. In elk geval wil hij toch de exploitatie
van de te bouwen woningen aan een bouwvereeniging opdragen.
Wat de exploitatie betreft komt hij dus terug op het denk
beeld van gemeentelijke bemoeiing. Dit is altijd mijn systeem
geweest. Met de winkels kan het nog wel, volgens den heer
Dubbeldeman, maar met de woningen gaat het niet meer.
Ik ben blij, dat Hij dit vast gaat inzien. Dit zal er toe leiden,
dat de heer Dubbeldeman ook op ander gebied meer tot ons
inzicht zal komen en tot de slotsom zal komen, dat gemeente
lijke bemoeiing inderdaad niet de beste weg is.
Wat ten slotte betreft hetgeen nu weder gezegd is over de
houding van den Burgemeester ten opzichte van de hand
having der Zondagswet, wij hooren hier elk jaar dat de
Zondagswet te Leiden niet soepel genoeg toegepast wordt. Ik wil
wel zeggen, dat ik persoonlijk het ook gaarne anders zou
wenschen, maar wij kunnen het in geen enkelen magistraat
afkeuren dat hij de wet handhaaft volgens eer en geweten
en zijn eigen opvatting. Daarom zou ik willen zeggen: laten
wij gerustelijk het beleid betreffende de Zondagswet aan den
Burgemeester overlaten en afwachten totdat de nieuwe
Zondagswet een nieuwe aëra zal inluiden. Om er ieder jaar
over te spreken en ieder jaar te klagen, dat een magistraat
de wet handhaaft, gaat niet aan en daarom zal ik mijn stem
niet aan de motie van den heer van Eek geven, evenmin
als aan de motie betreffende het slaan met sabel en gummi
stok door de politie. Wat baat het nu om zoo iets te gaan
voorschrijven? Geen enkele politieagent zal, als het niet
dringend noodzakelijk is, zijn sabel of gummistok trekken
om er mede te slaan; men doet dat niet voor zijn pleizler.
Een politieagent is ook een menscb, die niet gaarne een
medemensch wonden zal en met het trekken van zijn wapenen
wel zal wachten totdat hij ziet, dat het noodzakelijk is. Maar
als de noodzakelijkheid daar is, geef ik hem groot gelijk, dat
hij beproeft den eersten klap te geven, want die is een daalder
waard. Krijgt hij den eersten klap en moet hij dan met zijn
sabel of gummistok terugkomen, dan is hij zijn kracht kwijt.
Wij moeten in dit opzicht de agenten niet in hun beweging
belemmeren. De heer van Eek heeft gezegd, dat de superi
euren aan de politieagenten bevelen om er op in te slaan.
Dè Burgemeester vond, dat het toen al te gortig werd, en
heeft geinterrumpeerd»Dat kunt gij niet bewijzen!" Zeer
juist! Het zijn van die praatjes, welke gemakkelijk voor het
grijpen zijn en gretig worden gebruikt aan die zijde, waar
men de politie zoo gaarne in een zoo slecht mogelijk dag
licht stelt.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb mij vandaag bijzonder
beklemd gevoeld.
De heer Heemskerk. Dus geen goeden dag gehad!
De heer Sijtsma. Toen ik namelijk den heer van Eek die
lange politieke rede hoorde houden, waarop de heer Knuttel
reageerde met een bijna even lang betoog, dacht ik: dat had
ik zoo niet kunnen doen, misschien was ik er wel toe in
staat geweest in de Gehoorzaal of in een andere zaal, als ik
mij geprepareerd had, maar niet zoo knusjes met de begrooting
voor mij zittende aan de groene tafel. De gedachte kwam
bij mij op: hoor ik niet meer in den Raad, behoort dat nu
zoo te gaan? Niettemin troostte ik mij met de gedachte, dat
andere leden ook wel hetzelfde hebben gevoeld. De heer van
der Lip zeide immers reeds bij interruptie, dat ook hij dat
niet zoo zou kunnen doen! Maar het meest werd ik nog
gerustgesteld, toen ik u, Mijnheer de Voorzitter, aan het einde
van de zitting deze leuke opmerking hoorde maken, doende
alsof u in de war was: zitten wij hier in de Tweede Kamer?
Met lichte ironie gaf u daarin zoo juist te kennen dat debatten
als nu gevoerd hier niet thuis hooren. Ik kreeg ook den in
druk, dat wij eigenlijk dergelijke redevoeringen hier niet
moesten houden, omdat zij in een zoo ver verwijderd verband
staan met de begrooting. Wij hadden tot leidraad ons sectie-
verslag en dit lezende, dacht men, dat het wel vlot zou af-
loopen bij de begrooting, aangezien er in de secties weinig
was gezegd. En nu krijgen wij heel lange in sommiger oog
misschien schoone politieke redevoeringen, waarop andere
sprekers, onder andere de heer Oostdam op grappige wijze
en de heer Meynen meer ernstig met aan zijn geloof ont
leende gronden, weer reageeren en zoo kunnen wij den geheelen
avond nog wel doorgaan.
De heer Knuttel. Een stuk van morgen zal er ook nog
wel bijkomen.
De heer Sijtsma. Zoo veel te erger. Wat overigens aangaat
de zaken, welke werkelijk de gemeentebegrooting betreffen,
de heer van Eek was, voor zoover hij daaromtrent een en
ander heeft los gelaten, niet zoo speciaal sociaal-democratisch
als hij ons wilde wijsmaken. Waar hij ook aan mijn partij
een knauwtje trachtte te geven, zal ik daarop niet reageeren
dan zou ik in dezelfde fout vervallen als de heeren, die elkaar
afkammen maar ik wil wel dit verklaren, dat, als hij werkelijk
democratische dingen voorstelt, hij ons aan zijn zijde zal
vinden. Reeds tien jaren geleden ben ik opgekomen voor een
mildere toepassing van de Zondagswet, terwijl dit nu weer
door den heer van Eek als iets nieuws riaar voren is gebracht.
Zoo zou ik meer dingen kunnen noemen. Wat het houden
van optochten betreft, hebben mijn partijgenooten en ik ook
reeds meermalen aangedrongen op het geven van meer vrij
heid aan de menschen. De een gaat naar de kerk, laat de
ander op ordelijke wijze aan een optocht deelnemen. De
politie kan tegen onordelijkheid waken, hebben wij, evenals
nu de heer van Eek, meer dan eens gezegd. Voor het recht
van ordelijk betoogen op Zondag ben ik meermalen opgekomen.
Wij konden er toen geen meerderheid voor vinden en die
kunnen wij nog niet ervoor vinden. Dus in dit opzicht staan
wij gelijk en naast elkander.
In andere door hem besproken zaken ben ik het niet met
hem eens, bijvoorbeeld wanneer hij het optreden der politie
hier ter stede als hardhandig voorstelt en zegt, dat de politie
zoo gaarne den gummistok hanteert. Nu kom ik wegens den
aard van mijn betrekking veel meer in aanraking met het
optreden der politie dan de heer van Eek, die er verder van
af staat en het van hooren zeggen heeft; ik zie bij alle
mogelijke gelegenheden, bij kermissen, enz. de politie optreden
en ik wil wel verklaren, dat wat ik van de politie zie, over
het algemeen een tactisch optreden is.
De heer Dubbeldeman noemt het geval aan den Maresingel.
Ik wil den heer Dubbeldeman de verzekering geven, dat ik,
die bij dat geval tegenwoordig geweest ben en als man op
leeftijd, kalm en bezadigd, dat optreden zeer goed kon ver
klaren. Het betrof toen een jongen inspecteur en ik betwijfel
haast of ik, als ik daar getart was als deze, mij ook had
kunnen inhouden.
Nu mag men zeggen: die menschen waren in een opge
wonden stemming, maar als men aangevallen wordt de
heer Oostdam heeft het zeer juist gezegd dan moet men
zich verdedigen, anders raakt men er onder. Als een politie-
inspecteur daar het loodje had moeten leggen, dan was hij
zijn geheele carrière misschien geheel misgeloopen. De politie
is er nu eenmaal niet om voor relletjes uit den weg te gaan.
Wat de woningquaestie aangaat, ik ben het met den heer
Dubbeldeman in zooverre eens, dat er nog meer woningen
bij zullen moeten komen; maar hij heeft ook zelf verzekerd,
dat Leiden onder de gemeenten van ons land, die zich met
woningbouw bezig gehouden hebben, en welke hebben
dat niet? een gunstjg figuur maakt. Wanneer de heer
Dubbeldeman nu met zoo'n aplomb vertelt: er zijn nog zoo
veel woningen te weinig, wij moeten er nog zooveel bij
bouwen, dan moet hij toch ook zijn licht eens gaan opsteken
bij het Bouw- en Woningtoezicht
De heer Dubbeldeman. Dat weet er niets van!
De heer Sijtsma. De heer Dubbeldeman weet het natuurlijk
alleen, dat kennen wij nu al zoo langzamerhand. Maar het
Bouw- en Woningtoezicht verzekert dat, wanneer alle plannen
van de woningbouwvereenigingen, die nu aanhangig zijn, gereed
gekomen zijn, zeker de ergste woningnood hier ter plaatse
voorbij zal zijn. Dan kunnen wij beginnen met wat de heer
Dubbeldeman en ook ik wenschelijk achten, het afbreken van
de oude krotten en met nieuwe woningen daarvoor in de
plaats te stellen.
De heer Dubbeldeman is verder de vroegere, machtige
liberale partij weder hard gevallen, evenals verleden jaar. Het
is al lang geleden dat die partij oppermachtig was. Ik ben
niet altijd groote vrienden met de liberalen geweest: dat
weet de heer Pera uit den ouden tijd ook nog wel; maar zij
hebben op dat gebied toch wel veel goeds gedaan. Ik wil er
nog eens op wijzen, dat in 1901, onder leiding van prof.
Drucker, hier een begin gemaakt is met het woningonderzoek,
waardoor Leiden tot voorbeeld heeft gestrekt voor het geheele
land. Wij zijn hier toen begonnen met de krotten af te breken
en woningen onbewoonbaar te verklaren, en dat is door
gegaan totdat de woningnood kwam. Toen konden wij het
niet meer doen. Maar ik geloof zeker dat Burgemeester en
Wethouders, wanneer het mogelijk is, ditzelfde werk weder
zullen aanvangen. De sociaal-democraten hebben allerminst
reden om over de medewerking der gemeente met hun woning
plannen ontevreden te zijn.
Ik heb reeds gezegd, dat ik mij van politieke beschouwingen
zal onthouden. Ik zal dat ook doen vooral nadat de heeren
het zoo grootscheeps opgezet hebben. Ik wenseh te blijven op