492
MAANDAG 12 DECEMBER 1921.
oude taktiek volgt waarbij hij zich altijd zoo wel bevonden
heeft en waardoor zijn partij te Leiden zoo «groot" geworden
is: de taktiek namelijk van alles af te keuren wat van burger
lijke zijde gebeurt; daarvan deugt niets.
In dit verband noemde hij onder andere de werkloozen-
uitkeeringen. Het is den vorigen keer reeds door den heer
van Stralen uitgespeeld, maar toch wilde de heer van Eek er
ook nog eens aan herinneren.
Ik ben het volstrekt niet met hem eens, dat die zaak hier
niet goed geregeld is. Ik vind vooreerst de regeling, welke
wij hier getroffen hebben, zeer juist, maar bovendien maken
wij met onze uitkeeringen een zeer goed figuur. Er zijn
wel lage uitkeeringen bij, maar die worden natuurlijk ge
geven omdat in de betrokken gezinnen geen hoogere uit-
keering noodig bleek.
Ik heb den heer van Stralen zelf hooren spreken van een
uitkeering van ƒ18.—. Wanneer hier het Burgerlijk Arm
bestuur overgaat tot het geven van dergelijk bedrag, dan
mag men toch wel zeggen dat Leiden op dit stuk een zeer
goed figuur nlaakt.
Ik heb hier voor mij de steunregeling voor de uitgetrokken
werkloozen te Amsterdam over October 1921. Als ik het wel
heb, dan hebben de sociaal-democraten in het gemeente
bestuur van Amsterdam nog al heel wat te vertellen. Welnu,
te Amsterdam is de hoogste uitkeering per persoon ƒ15.12.
Wanneer op dergelijke cijfers uit Amsterdam kan gewezen
worden en ik put zulks uit het blad «Maatschappelijk
Hulpbetoon", dat te Amsterdam verschijnt dan kan toch
inderdaad niet gezegd worden dat Leiden in dezen een slecht
figuur maakt. Ik durf dan ook met vertrouwen af te wachten
het antwoord, dat te gelegener tijd de Wethouder Bots zal
kunnen geven aan den heer van Stralen in zake de cijfers,
die deze in de vorige vergadering noemde.
Een tweede punt, waarover de heer van Eek echter heen
gleed, omdat hij wist dat het nog meer nadrukkelijk behan
deld zou worden door den heer Dubbeldeman, is de woning
voorziening.
Ik heb den heer Dubbeldeman natuurlijk met belangstelling
aangehoord, maar ik vraag mij af: waartoe dienen zijn nieuwe
voorstellen
Indien eenvoudig wordt uitgevoerd datgene wat reeds uit
gevoerd kan worden, hebben wij die voorstellen niet noodig
en kunnen wij steeds voortgaan met bouwen. Ik herinner in
dit verband aan de cijfers, die door den Minister Aalberse
in de Tweede Kamer zitting van 15 September jongst
leden genoemd zijn eri die ik even zal voorlezen: «Tot
1 September was aan woningbouwvoorschotten toegestaan
570 millioen; daarvan was op 1 September slechts uitbetaald
en dus verwerkt 380 millioen, dus ongeveer 3/s". Alzoo is
nog 2/ö beschikbaar. Laten nu toch de woningbouwvereeni-
gingen en degenen, die met haar samenwerken, dat bedrag
eens gaan aanspreken; daaraan hebben wij veel meer dan
aan nieuwe voorstellen tot het bouwen van woningen. Dit
laatste moet toch wachten totdat de beschikbare sommen
verwerkt zijn. De heer Dubbeldeman komt nu met een papier,
waarvan hij zegt, dat ik het maar eens lezen moet; maar
deze cijfers, welke in de Tweede Kamer zijn medegedeeld,
zijn onaantastbaar en in dit verband mag ik er bovendien
aan herinneren, dat de Tweede Kamer de woningbouwtactiek,
welke door Minister Aalberse wordt gevolgd, heeft goed
gekeurd.
Ik zou willen vragen: indien er werkelijk zulk een groote
woningnood is, komt de heer Dubbeldeman dan alleen hier
bij Burgemeester en Wethouders en bij den Raad met het
verzoek om spoed te maken.'Ik hoop, dat hij zulks ook eens
tot de werklieden zal hebben gezegd. Ik beweer niet, dat
deze menschen te langzaam werken, maar waarom zijn zij
er niet voor te vinden geweest om terwille van hun klasse-
genooten, die in die woningen moeten gaan wonen, gedurende
de zomermaanden in plaats van 8 uur (wettelijken tijd) een
paar uur per dag langer te werken? De Minister zou daartoe
gaarne de toestemming geven, maar de arbeiders hebben dat
voor hun klassegenooten nog niet over gehad. Indien zij
daarmede waren begonnen, zouden wij met den woningbouw
een aardig eind verder zijn. En dan wijs ik er nog op, dat
het zoo jammer is voor degeneu, welke die woningen zullen
moeten betrekken, dat, zelfs volgens den sociaal-democratischen
Wethouder De Miranda te Amsterdam, de loonen in de bouw
vakken abnormaal hoog zijn. De heer Dubbeldeman zou zijn
invloed kunnen aanwenden om die loonen eens te verlagen.
Dat zou niet ten goede komen aan de kapitalistische maat
schappij, maar aan de arbeiders, die de woningen moeten
betrekken. De zoogenaamde arbeiderswoningen worden, ook
tengevolge van de hooge loonen der bouwvakarbeiders, zoo
duur, dat menige arbeider ze niet kan huren. Degene, die in
zulk een woning gaat, moet dus te veel huur betalen voor
zijn betrekkelijk kleine behuizing, omdat zij, die de woning
hebben gebouwd, daarvoor te veel loon hebben genoten. De
heer Dubbeldeman zou nuttig werk kunnen doen, indien hij
het voetspoor wilde drukken van Wethouder De Miranda en
deed uitkomen, dat de loonen in de bouwvakken te hoog
zijn en dat daarin een groot bezwaar is gelegen voor de
voorziening in de volkshuisvesting.
Verder de bezuiniging waarop de heer Eerdmans heeft
aangedrongen en waarop, naar ik verneem, ook nog van
andere zijde zal worden aangedrongen. Inderdaad, zuinig
moeten wij zijn. Nu is hetgeen de heer Eerdmans noemt,
namelijk het niet vervullen van vacatures voor ambtenaars
plaatsen, een goed middel, maar geen krachtig middel. Het
werkt waarschijnlijk zeer langzaam, ofschoon ik het niet zal
afkeuren. Indien er een vacature is en men gaat na of de
daardoor vrij komende werkzaamheden over het andere
personeel kunnen worden verdeeld, dan zal dat, indien het
mogelijk is, tot bezuiniging en tot een nuttiger en beter
gebruik der werkkrachten leiden. Maar mogelijk is er op
het gemeentelijk terrein nog iets anders dat zuiniger kan.
Nu ga ik niet aanbevelen om het voorbeeld van het Rijk en
de gemeente Amsterdam te volgen en een bezuinigingsin
specteur te benoemen, want dat zou ik achten goed geld naar
kwaad geld gooien. Zulk een mijnheer zou een goed salaris
moeten hebben en dat geld waren wij weer kwijt, terwijl
het heel lang zou duren, eer dat hij in alle takken van den
gemeentedienst voldoende was ingewijd. Men kan niet iemand
vinden, die tegelijk van de Lichtfabrieken, het Slachthuis,
de Reiniging en de Gemeente-Secretarie op de hoogte is;
hoogstens kan men iemand aantreffen, die een van die takken
van dienst onder de knie heeft. Komt zoo iemand bij het
bedrijf, waarvan hij niet veel weet, dan staat hij daar toch
als een kat in een vreemd pakhuis en zal hij zich langdurig
daarin dienen in te werken eer hij met plannen tot bezui
niging zal kunnen komen.
Dus Burgemeester en Wethouders zouden goed doen met,
alvorens te komen met een voorstel tot benoeming van zoo'n
bezuinigingsinspecteur, te informeeren welke resultaten het
Rijk en Amsterdam opgedaan hebben met die extra ambtenaren.
Beter zou misschien wezen, dat er werd gevormd een
Raadscommissie, die dezen en genen in het geheim tot zich
zou kunnen laten komen om zich te laten inlichten omtrent
datgene wat die personen weten. Dan zouden wij wellicht
spoediger tot resultaten komen dan wanneer men zoo'n
bezuinigingsinspecteur aanstelde, die de zaken slechts van
den buitenkant kan bekijken en eerst dan wat nader op de
zaken zou kunnen ingaan nadat hij misschien 2 of 3 jaren
salaris heeft gekost.
Ik zou ook gaarne bezuinigd zien, maar laten wij het doen
op de meest practische wijze.
De heer Knuttel heeft toegegeven dat er zekere ontwrich
ting in de maatschappij is
De heer Knuttel. Noemt u dat toegeven Betoogd
De heer Oostdam. Betoogd dan. Het was trouwens voor
ons heelemaal niet duister, dat er zekere ontwrichting is. Wij
kunnen zelfs allen aangeven, waar de ontwrichting het grootst
ismaar voorloopig is zij te Leiden nog niet zoo groot. De
heer Knuttel zegt nu, dat die ontwrichting wel komt. Hij is een
wetenschappelijk man en ik wil het van hem aannemen;
maar dat moet ons er juist toe leiden om met de grootst
mogelijke voorzichtigheid te doen wat thans onze hand vindt
om te doen en geen overijlde sprongen in het donker te
maken gelijk de heeren Knuttel en van Eek zoo gaarne
zouden willen doen. Zij willen maar raak uitgeven, het komt
er niet op aan vanwaar het komt; het geld moet maar
gehaald worden waar het zich bevindt. Dat is alles zeer ge
makkelijk gezegd. Maar och, laten wij in afwachting van de
ontwrichting toch hoogst voorzichtig zijn en liever de taktiek
volgen, die wij totnogtoe hier gevolgd hebben: langs lijnen
van geleidelijkheid werken aan de verbetering van de samen
leving, het liefst op Christelijken grondslag.
De heer Knuttel heeft gezegd met een sneer: och, dat
Christendom van tegenwoordig is toch heelemaal niefs gedaan
vroeger kan het wat geweest zijn, maar het is geheel en al
ontaardmen behoeft er geen rekening meer mede te houden.
Maar juist uit het feit, dat de heer Knuttel zich zoo voor
dat" Christendom interesseert, meen ik te mogen concludeeren,
dat hij goed beseft, hoezeer het Christendom nog altijd de
hechtste steunpilaar is en blijven zal voor een welgeordende
samenleving, en het zal mij en 'al den mijnen een groote eer
en vreugde zijn om op Christelijken grondslag te blijven
samenwerken in het belang van verbetering der samenleving.
Dan wil ik er op wijzen, dat de heer Dubbeldeman een
klein beetje reactionair wordt. Ik wil hem waarschuwen om
op dat pad niet te ver te gaanhet zou mij voor hem spijten.
Tot dusver heeft bij hem altijd vooropgestaan de gemeentelijke
bemoeiing. Het allerbeste zijns inziens was, dat iets van
gemeentewege gebeurde. De gemeente moet altijd alles doen;
zij moet zorgen voor prijsregeling, zij moet meel verkoopen,
gelijk te Amsterdam, waar men er een strop aan gehad heeft,