MAANDAG 12 DECEMBER 1921. 485 doen om uit deze crisis te geraken. Zoo heeft onlangs de hoogleeraar Verrijn Stuart enkele dingen ten beste gegeven die men, zich plaatsende op kapitalistisch standpunt, inder daad zeer moeilijk zal kunnen tegenspreken, maar die juist, omdat zij van kapitalistisch standpunt onweerlegbaar zijn, voor ons dingen van de grootste waarde zijn. Die hoogleeraar heeft in één van de Nederlandsche tijd schriften een artikel geschreven, waarin hij te kennen gaf, dat het eenige middel om het bedrijfsleven in Nederland op gezonde basis te stellen was: verlaging van de loonen. Nu zou men kunnen zeggen, dat hij daarmede niets ongewoons te berde heeft gebracht, aangezien op dit oogenblik loons verlagingen in alle mogelijke bedrijven reeds aan de orde van den dag zijn. Dat is zoo, maar daarnaast mag men stellen, dat die loonsverlaging inderdaad nergens toch zoodanigen omvang heeft aangenomen dat die van invloed zou kunnen zijn op de concurrentiemogelijkheid van Nederland tegenover een land als Duitschland en andere landen. Ook staat er dit tegenover dat, wanneer die loonsverlaging inderdaad een grooteren omvang aanneemt of zelfs maar in den omvang dien zij nu heeft wordt doorgezet, dan het kapi talisme toch doorgaat met zich zelf in het verderf te storten op de manier zooals dat sinds het begin van den wereld oorlog in zoo snel tempo het geval is geweest. Wat toch is het geval? Alle middelen, welke men aan de hand doet om het kapitalisme nog in zekeren zin te redden, dat wil zeggen dat komt hier zoo duidelijk uit niet om de menschheid te redden, maar om de winstmakerij te redden, komen neer op een steeds grootere mate van roofbouw en van verarming van de wereld. Het is nog niet zoo lang geleden wij leven tegenwoordig snel dat na den wereldoorlog de leus werd aangeheven, dat er harder gewerkt en meer voortgebracht moest worden om aldus te komen uit den toen reeds dreigenden chaos, die nu steeds grooteren omvang krijgt. Welnu, wij hebben gezien wat daarvan terecht gekomen is. In plaats van dat harder werken dat men van de arbeiders eischte, hooren wij nu allerwege de leuze opgaan van beperking der productie. En aan den anderen kant, door het streven naar verlaging der loonen krijgt men iets anders, dat van de vergrooting der werkloosheid en van de beperking der productie het gevolg moet zijn, namelijk een steeds verder gaande vermindering van de 'koopkracht. Inperking van de productie en neerdruk king der loonen is een kwaad, dat doorwerkt, want daardoor verlamt men de koopkracht, terwijl het door die grootere inperking van de productie van kapitalistisch standpunt nood zakelijk wordt procentueel meer winst te behalen, hetgeen leidt tot een steeds meerdere uitbreiding van de ellende over de menschheid. Wij kunnen zeggen, dat reeds in het afgeloopen jaar de objectieve factoren van de wereldrevolutie ontzaglijk zijn ver sterkt, vooral als wij Nederland speciaal beschouwen. De onmogelijkheid voor het kapitalisme om iets anders te bevor deren dan armoe en ellende vooi de geheele menschheid, is in het afgeloopen jaar meer dan ooit bewezen. Men zou de vraag kunnen stellen of daartegenover de subjectieve factoren der wereldrevolutie, of namelijk de bewustheid van de men.- schen, die meenen, dat een revolutie onvermijdelijk is, in gelijke mate zijn toegenomen. De schijn zou er in vele opzichten voor zijn om die vraag in ontkennenden zin te beantwoorden. Er is inderdaad in het algemeen genomen op dit oogenblik van een versterking van de direct met uitbarsting dreigende revolutie minder te bespeuren dan in andere landen van Europa op sommige momenten sedert den wereldoorlog het geval is geweest, maar toch zou ik de heeren willen waar schuwen om zich door dien bedrieglijken schijn niet te laten misleiden. De heer Heemskerk. U behoeft daartegen niet te waarschuwen. De heer Knuttel. De heeren schijnen er niet van door drongen te zijn, dat de partij, waartoe ik behoor, zich altijd stelt op de basis van de werkelijkheid en niet door een slim migheidje of trucje zijn doel tracht te bereiken, maar alleen door vorming en ontplooiing van macht. Welnu, die macht is in het afgeloopen jaar ten zeerste gestegen. Wij weten wel, dat de beweging van de arbeidersklasse is min of meer een golfbeweging, welke op en neer kan gaan, zoodat op een periode van opgang een periode van verslapping volgt, maar, waar die tijd van verslapping is geweest, is die tijd zeker gebruikt om hechter te maken de aansluiting van de revolutionaire deelen van het proletariaat, welke er toe zal leiden, dat in de zich aankondigende golf van meer opgewekte revolutionaire stemming het proletariaat er beter georganiseerd voor zal staan. Ik behoef slechts te wijzen op Duitschland met zijn machtige revolutionaire partij, óp Frankrijk, waar de Confédération générale du Travail zich voor de meerderheid op het commu nistisch revolutionair standpunt stelt, en op ons land, waar de beweging wel niet een zoo geprononceerd karakter draagt, maar waarvan ik toch wil zeggen, dat Nederland eerst door de chaos begint aangevreten te worden en de wijzigingen er in een betrekkelijk snel tempo mogen worden verwacht. Ik meen, dat de toekomst van onze gemeente tamelijk hopeloos is. Van alle klassen der bevolking, van den een meer en van den ander minder,, misschien met uitzondering van sommige ambtenaren met vaste traktementen, zullen de inkomsten dalen en ik zie niet in wie de bezuiniging daartegenover zal invoeren. Ik zeg niet, dat ik het een schoone daad zou vindenik behandel de zaak geheel objectief. Niemand heeft die bezuini ging ontdekt. Maar wanneer hier in het Algemeen Verslag gezegd wordt het is niet van mij afkomstig dat bezui niging niet gezocht moet worden in de salarissen der ambte naren, dan moet ik toch zeggen en dat is in zekeren zin een waarschuwing voor de betrokkenen dat ik wel degelijk zie aankomen dat de bezuiniging in die richting gezocht zal worden en dat zij zich reeds nu te weer moeten stellen tegen hetgeen hun boven het hoofd hangt. In elk geval, de gemeentefinanciën gaan dit jaar een groote ontwrichting tegemoet en één van de factoren daarbij zijnde gemeenteschulden. Ik heb twee jaar geleden bij de behandeling der begrooting het heeft mij steeds verwonderd dat men dat van andere zijde niet volmondig heeft toegestemd gezegd, dat de stijging van de schulden der gemeente niet zoo bezwarend was als zij leek, omdat door de daling van de waarde van het geld inderdaad de oude schulden der gemeente de helft van hare waarde hadden verloren. Dat is een quaestie van zeer groote beteekenis. Maar zoo gunstig als die omstandigheid toen was, kunnen wij thans zeggen dat op het oogenblik, nu de gelds waarde weder stijgende is, onze oude schulden met des te grooter geweld op de gemeentefinanciën gaan drukken, omdat, terwijl het inkomen van de gemeente al kleiner wordt, het bedrag van de aflossingen en rente wegens die leeningen blijft op gelijke hoogte. Dat blijft in de oude geldswaarde, die zij hadden, en vooral heeft dit beteekenis voor de laatste leeningen, die wij gesloten hebben. Dat gaat dus iets worden wat steeds meer zal gaan drukken en waaronder de gemeentefinanciën eenvoudig verpletterd worden. Indien door allerlei verlagingen van loonen e.d. verkregen wordt dat de koopkracht van het geld de hoogte ingaat en dus de waarde van het geld stijgt, dan zullen dus tegenover het kleinere bedrag, waarover de gemeentebegrooting zich gaat uitstrekken, die schulden met een ontzaglijk gewicht gaan drukken. Dat is zeker één van de dingen, die de gemeente financiën volkomen dreigen te ontwrichten. Dit beteekent, dat er evengoed voor de gemeenten in het kapitalistisch stelsel als voor het kapitalistisch bedrijfsleven eenvoudig geen uitweg meer is. Het doet naïef aan om van iemand als de heer Meijnen te hooren, dat hij vreest dat de strijd tegen het kapitalisme neer komt op ontwrichting van de maatschappij. Ik wil vragen: kan de maatschappij nog meer ontwricht worden dan op het oogenblik door het kapitalisme zelf geschiedt? Ja, zegt men aan den overkant. Als men »ja" zegt, dan kan dat alleen daaruit verklaard worden dat men van het voortschrijden van die ontwrichting, van de groote ellende, van den grooten nood en de groote ontbering, die dat zal moeten medebrengen, nog altijd niets begrijpt; dat men niet begrijpt met welke groote snelheid wij bergafwaarts gaan. De werkloosheid neemt steeds toe en men kan per slot van rekening ook daarom eenvoudig niet bezuinigen op een gemeente- of staatsbegrooting, omdat men hetgeen men bezui nigen zou op het gebied van de productieve uitgaven, op het gebied van dingen waarvoor gewerkt wordt, op het gebied van openbare werken, improductief moet uitgeven aan de werkloosheidszorg. Dit is ook één van de redenen waarom be zuiniging niet mogelijk is. Als men ziet hoe op alle manieren het kapitalisme hopeloos vastzit, dan begrijp ik niet hoe men den moed heeft om tot iemand, die iets anders wil, te zeggen, dat zijne wenschen uitloopen op ontwrichting van het kapitalisme. Ik wil wel zeggen, dat men ons bij het hopeloos streven naar bezuiniging, met al onze kracht tegenover zich zal vinden. Wanneer er ooit een tijd was dat de arbeiders zich van sociale hervormingen geen illusie moeten maken, en dat de arbeiders moeten begrijpen, dat er in dit kapitalisme niets meer te bereiken is, dan is het nu. Ik wil wel zeggen, dat ik het van groote beteekenis acht voor onze partij, dat in dit opzicht aan de arbeiders een gevoelige les wordt gegeven. De arbeiders, die zich, toen de prijzen der eerste levens behoeften stegen, eenigszins op peil hebben weten te houden door loonsverhooging, welke zij veroverd hebben, zien, dat er geen sprake van is, dat dit voor hen een werkelijk voordeel beduidt, want zoodra er eenige verandering in de conjunc tuur komt, wordt datgene, wat zij toen bevochten hebben, hun stuk voor stuk weer afgenomen. Zij zien, dat in dit wereld bestel, waarin zij moeten strijden voor beter loon en betere arbeidsvoorwaarden, voor hen die strijd toch niets definitiefs

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 13