452 MAANDAG 28 NOVEMBER 1921. hoogere schoolgeldheffing dan is voorgesteld van een gezin met precies hetzelfde inkomen. Wanneer men gezegd had: laten wij maar overnemen de Rotterdamsche verordening of de flaarlemsche verordening, waar dan wel het systeem van kinderaftrek is toegepast, dan waren wij, ik heb dit met cijfers aangetoond, nog verder van honk geweest, ik ben nu zeer bang, dat, als wij een nieuwe tabel gaan maken en wij verplicht zullen zijn er een samen te stellen, die veel hooger is, deze straks, als wij er mede in den Raad komen, ook weer geen genade zal vinden in de oogen van de Raadsleden. De Raad zal dan zeggen: nu zijn wij nog veel verder van de wijs geraakt. Ik zou gaarne zien, dat de Raad zich nog eens ernstig bedacht, alvorens die richting uit te sturen. Terecht heeft de heer Eerdmans gezegd tot de voorstellers van het amendement: hadt nu zelf eens een schema aan gegeven. Dat was ook naar mijn meening de weg geweest, maar ik kan mij voorstellen, dat de voorstellers dat niet hebben gedaan omdat zij in andere plaatsen geen regeling hebben kunnen vinden, die zij hier zouden willen invoeren. Als men een dergelijk voorstel wil doen, gaat men dikwijls in andere plaatsen zoeken of men daar niet een tabel kan vinden, welke men kan overnemen, want zulk een tabel zelf samenstellen is niet zoo heel gemakkelijk. Ik kan mij be grijpen, dat de heeren in dezen niet geslaagd zijn. Men moet ook hierop eens letten: Wij beginnen met ƒ2.60 en al de andere gemeenten beginnen met een minimum van ƒ5.—. Wij zullen dien kant nu ook uit moeten en dan blijf ik er bij, dat de nieuwe tabel practisch weinig verschil zal opleveren en dat men zal moeten zeggen: het nieuwe voorstel komt zoo wat op hetzelfde neer als het eerste, of misschien: het is nadeeüger dan het eerste. Ten slotte een opmerking over het gesprokene door den heer Meijnen. Deze heeft gezegd het verkeerd te blijven vinden, dat bij deze scholen niet wordt gevolgd het systeem, dat geldt bij de Hoogere Burgerschool. Bij de Hoogere Burgerschool, zegt hij, houdt gij wel rekening met het aantal kinderen uit het gezin. Mag ik hem er op wijzen, dat wij hier die degressie, welke bij de Hoogere Burgerschool wordt toegepast, volgens de Lager Onderwijswet niet mogen invoeren? De degressie is in artikel 66 van de wet geregeld en een andere mag daaraan mijns inziens niet toegevoegd worden. Men kan dat betreuren, maar het is niet anders. Ik herhaal: wij hebben een billijke schoolgeldregeling ont worpen en vanuit verschillende kringen heb ik vernomen, dat men blij zou zijn, wanneer deze regeling eindelijk tot stand kwam, daar vele ingezetenen er op vooruit zullen gaan. Maar de Raad wil blijkbaar een schaap met vijf pooten hebben. De heer Meijnen. M. d. V. Ik wil constateeren, dat het voor mij een zeer onaangename taak is geweest om op te treden zooals ik vanmiddag gemeend heb, om des beginsels wil, te moeten doen. Dit in antwoord op de opmerking van den heer van der Lip. In de tweede plaats wil ik zeggen, dat wij het tegenover dezelfde Lager Onderwijswet wel mogen wagen om ook een regeling te treffen, waarbij de kinderaftrek wordt ingevoerd, gezien het voorbeeld, dat verschillende gemeenten, zooals Rotterdam, Arnhem en Apeldoorn, ons in dit opzicht hebben gegeven. De heer van der Lip. Dat is niet de degressie van de Hoogere Burgerschool. De heer Meijnen. Dat is iets anders. Bij de Hoogere Burger school bestaat tweeërlei degressie, namelijk een voor het aantal kinderen, dat een gezin bezit, en een tweede voor het tweede, derde en vierde kind, dat die school bezoekt. Bij ons kunnen wij van die twee beginselen ook het eerste toepassen, en het is wenschelijk dat in deze verordening neer te leggen, ook al doet men dat in andere plaatsen niet. Wij moeten weten wat ons past. In Rotterdam onder anderen rekent men ook met kinderaftrek en waarom zouden wij hetzelfde niet in Leiden kunnen invoeren? Het gevolg zou ook zijn, dat al de ver ordeningen op het gebied van schoolgeld regeling in deze gemeente ongeveer parallel zouden loopen. De heer van der Lip. M. d. V. Wat de heer Meijnen in de laatste plaats zegt is niet juist. Te Rotterdam wordt alleen genomen het inkomen volgens de Rijksinkomstenbelasting en daar heeft men geen degressie, zooals bij de Hoogere Burgerschool bestaat. De Voorzitter. Ik wensch nog een opmerking te maken in aansluiting aan hetgeen de heer van der Lip heeft gezegd doch waarvan weer weinig notitie genomen is. De zaak is bij Burgemeester en Wethouders herhaaldelijk en breedvoerig besproken en overwogen. De heer van der Lip heeft zoo even er ook aan herinnerd, dat uit de wet zelf afgeleid moet worden, dat de regeling zal plaats hebben op den grondslag van het zuiver inkomen en dus niet van het belastbaar inkomen. Hetgeen de wet op dit stuk zegt heeft ons er toe doen besluiten, dat hare bedoeling was dat de regeling gebaseerd zou moeten zijn op het zuiver inkomen. Wij meenden daar mede te handelen in overeenstemming met de wet. Hoewel dit straks reeds is medegedeeld, heeft men daarvan bij de critiek, welke uitgeoefend is, hoegenaamd geen notitie genomen. Wij meenen op dit oogenblik nog, dat, al heeft men dan elders anders gehandeld, het de eisch van de wet is dat rekening gehouden worde met het zuiver inkomen, terwijl hetgeen door de heeren Wilmer en Heemskerk wordt voor gesteld daarmede eenvoudig in strijd zou zijn. Zoo iets moge in andere plaatsen geoorloofd geacht zijn, wij hebben gemeend voor Leiden niet met dergelijk voorstel te mogen komen. De beraadslaging wordt gesloten. Het gewijzigd amendement van de heeren Wilmer en Heemskerk wordt in stemming gebracht en met 16 tegen 9 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren A. Eikerbout, van Stralen, Wil brink, Huurman, Wilmer, Groeneveld, Knuttel, Stijnman, Sanders, van Eek, Dubbeldeman, Heemskerk, Schoneveld, Mulder, mevrouw DubbeldemanTrago en de heer Meijnen. Tegen stemmen: de heeren Bots, de Lange, van der Lip, Kuivenhoven, van Hamel, Splinter, Eerdmans, Sijtsma en de Voorzitter. De Voorzitter. Ik stel voor naar aanleiding van deze beslissing de verdere behandeling van dit punt en het volgend punt van de agenda: Verordening op de invordering van schoolgeld voor het Lager Onderwijs in de gemeente Leiden, tot een volgende vergadering aan te houden. Dienovereenkomstig wordt besloten. De heer Eerdmans. M. d. V. Aan den Raad is toegezonden een adres door verschillende Christelijke en Katholieke scholen, waarin ook is uitgesproken het denkbeeld, dat zooeven door de heeren is verklaard tot het gevoelen van de meerderheid van den Raad, maar, nu een nieuwe schaal moet worden ontworpen, is het niet onmogelijk, dat die heeren van oordeel zijn, dat diezelfde denkbeelden als in dit adres worden geuit nu ook verder moeten worden uitgewerkt. De wonderbare eenstemmigheid, welke ik aan de overzijde heb waargenomen, en ook de wonderbare lichtvaardigheid, welke aan die zijde is getoond ten opzichte van de interpretatie van de wet, welke uitdrukkelijk alleen van «inkomen" spreekt en in de artikelen 63 en 66 niet zegt, dat het schoolgeld moet worden geregeld naar het belastbaar inkomen, geven mij te denken en nu zou ik toch wel het verzoek tot de heeren willen richten om, als zij nog meer wenschen hebben, welke misschien toevallig in overeenstemming zijn met hetgeen in dit adres staat, die tijdig aan het Dagelijksch Bestuur mede te deelen. Als den volgenden keer in het voorstel, dat alsdan aan de orde zal komen, een andere verhouding tusschen het Lager- en Middelbaar Onderwijs is opgenomen dan de heeren hebben beslist, dan kunnen wij misschien weer naar huis gaan. Ik zou dus aan de overzijde willen verzoeken den termijn te bepalen, waarbinnen deze regeling mag tot stand komen, en dien aan het Dagelijksch Bestuur mede te deelen. VII. Voortzetting van de behandeling van het praeadvies op de verzoeken van de afd. Leiden van den Ned. Bond van Werklieden in Overheidsdienst en van het Nationaal Verbond van Gemeenteambtenaren in Nederland, om resp. ook aan de brugwachters en de havenrechercheurs een extra-toeslag over 1920 en een toelage over 1921 op het kleedinggeld toe te kennen. (Zie Ing. St. Nos. 82 en 384.) Hierbij komt tevens in behandeling het desbetreffend nader adres van de Afdeeling Leiden van het Nationaal Verbond van Gemeenteambtenaren. De beraadslaging wordt geopend. De heer A. Elkerbotjt. M. d. V. Het zal den Raad niet verwonderen, dat ik mij met dit praeadvies van Burgemeester en Wethouders niet kan vereenigen. Toen de vorige maal dit punt, ter sprake is gekomen, is op voorstel van den heer Heemskerk besloten deze kwestie in de commissie voor geor ganiseerd overleg te bespreken. Hetgeen nu heeft plaats gehad, kan niet bestempeld worden met den naam van «georganiseerd overleg", omdat, zooals wij in het praeadvies kunnen lezen, voor een groote categorie der hierbij betrokken personen de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 12