418
MAANDAG 21 NOVEMBER 1921.
geschikt en niet minder geschikt wordt, zoodat dat bedrag
van ƒ12.000.niet zou zijn weggegooid.
Bovendien zou die ophooging een goed middel voor werk
verschaffing zijn, waarmede Burgemeester en Wethouders
altijd in zitten.
Verder wil ik er u opmerkzaam op maken, dat de afwijzing
van dit voorstel niet wijst op een goed financieel beheer van
Burgemeester en Wethouders, want ingevolge de nieuwe
Onderwijswet is de gemeente toch verplicht na verloop van
jaren bij elke school, zoowel bijzondere als openbare, een
terrein voor lichamelijke opvoeding aan te leggen.
Hier hebben wij dus een gelegenheid om althans te beginnen
met aanleg van één terrein, dat uiterst geschikt gelegen is,
omdat het zich bevindt in de nabijheid van eenige scholen.
Men kan wel volgens artikel 195 van de nieuwe wet
uitstel krijgen, maar telkens met goedkeuring van Gedepu
teerde Staten voor een tijdsduur van 2 jarenmaar komen
moeten die terreinen er; zoodat wij ten slotte toch zouden
komen te staan voor een zeer groote uitgaaf, die niet te
betalen zou zijn terwijl wij, door successievelijk nu hier, dan
daar een speelterrein aan te leggen, die uitgaaf langzamer
hand zouden doen.
De ligging aan dien kant van de stad is uiterst gunstig,
daar de stad zich daar steeds uitbreidt.
Verder wijzen Burgemeester en Wethouders op een terrein,
dat zij vermoedelijk zullen voorstellen aan te leggen aan den
Hoogen Rijndijk. Tegen dit terrein heb ik geen bezwaar; het
is een goed terrein; maar ik vind het typisch en frappeerend,
dat Burgemeester en Wethouders voor de kinderen, die het
Gymnasium en de Hoogere Burgerschool bezoeken, dat zijn de
kinderen, die dit het minst noodig hebben, in de eerste plaats
een terrein kunnen vinden. Dat frappeerde mij direct.
Bovendien vind ik een terrein aan den Hoogen Rijndijk,
zoo ver gelegen van de volkswijken, als kinderspeelterrein
ongeschikt. De kinderen uit die wijken zouden een half uur
of 3 kwartier of zelfs nog langer moeten loopen eer zij daar
zijn. Het zou een bezwaar voor zeer vele ouders zijn om hun
kinderen daarheen te laten gaan. Ook kunnen die ouders
daar niet een oogje in het zeil houden, waartoe zij wel in de
gelegenheid zijn als het in een meer bevolkte wijk is.
Ten slotte wijs ik op een ingezonden stuk van den Bond
van Nederlandsche Onderwijzers, waarin uiteengezet wordt,
dat men in andere landen voor deze zaak veel gevoelt.
Omtrent Hannover wordt daar bijvoorbeeld medegedeeld, dat
de oppervlakte speelterreinen van 68 H.A. in 1919 in 1920
gestegen was tot 107 H.A. en thans tot 120 H.A. Dit bewijst,
dat men in andere landen wel gevoelt voor lichamelijke op
voeding; en in Duitschland heerscht toch zeker geen weelde!
De heer de Lange. M.d.V. Ik wil met een enkel woord ant
woorden op de opmerkingen van mevrouw Dubbeldeman.
Vooreerst wil ik erop wijzen, dat het natuurlijk niet aan
gaat om te zeggendie grond is op den duur toch wel
geschikt voor bebouwing; dus indien ge den grond vast
ophoogt, dan zijn wij dat geld niet kwijt.
Als wij ergens een speelterrein aanleggen, dan is het toch
zeker met de bedoeling om er niet morgen of het volgend
jaar weder een andere bestemming aan te geven, dan wen-
schen wij dat het een speelterrein blijft en dat zullen speciaal
wenschen de ouders in de buurt waar dat terrein wordt
aangelegd. Dus de kosten, die voor dit terrein moeten gemaakt
worden, moeten wij rekenen als kosten voor den aanleg van
een speelterrein. En het komt mij voor, dat de Raad, toen
de laatste maal deze zaak hier behandeld is, deze uitspraak
heeft gegeven: wij willen wel een speelterrein, maar wij willen
niet (met Burgemeester en Wethouders) een speelterrein, dat
aan de gemeente veel geld zal kosten. Daarom meen ik, dat
het niet aangaat om nu alleen voor de ophooging van dit
terrein een bedrag van ƒ10.000.a f 12.000.te bestemmen.
De opmerking, dat Burgemeester en Wethouders zich hier
schuldig zouden maken aan een slecht financieel beheer,
omdat de Lager-Onderwijswet ons verplicht bij elke lagere
school een terrein aan te wijzen voor lichamelijke opvoeding,
komt toch wel een beetje vroeg. Wij hebben volgens de wet
naar ik meen nog tot 1936 den tijd om de scholen te voor
zien van terreinen voor lichamelijke opvoeding. Nu wil ik niet
betoogen, dat wij er mede tot dat jaar zouden moeten wachten
maar de Minister moet nog geven een aanwijzing van de
wijze, waarop ter uitvoering dier wet deze terreinen moeten
worden ingericht; en zoolang die aanwijzing nog ontbreekt,
kunnen wij er toch zeker niet aan beginnen.
Er is bovendien kans op, dat de Minister op dit stuk
retireert zooals hij ook al op andere punten is geretireerd,
omdat hij ervaart dat het gemakkelijker is om iets in de wet
te schrijven dan in de practijk tot uitvoering te brengen,
omdat de kosten nog al eens tegenvallen; en dat kan ook
wel het geval zijn met die terreinen voor lichamelijke
opvoeding.
Dat wij een verwijt krijgen, dat wij wel denken om de
Hoogere Burgerschool, vind ik niet erg vriendelijk van mevrouw
Dubbeldeman, want de wet op het middelbaar onderwijs
verplicht ons om, niet uiterlijk in 1936, maar thans reeds te
zorgen, dat er ten behoeve van de Hoogere Burgerschool
terreinen komen voor de lichamelijke opvoeding. Als wij
daarmede bezig zijn, doen wij dus niets anders dan de wet
ons oplegt.
De Raad zal dunkt mij goed doen door dit voorstel aan te
nemen. De Raad weet nu, dat Burgemeester en Wethouders
diligent zijn, en als er hier een voorstel kan komen, waardoor
de kosten van den noodzakelijken, verplichten aanleg van een
terrein voor lichamelijke opvoeding ten behoeve van de
Hoogere Burgerschool eenigermate kunnen verlicht worden,
omdat dat terrein tegelijk kan [gebruikt worden voor speel
terrein voor de jeugd, dan doen wij een voorstel, dat niet
getuigt van slecht financieel beheer van Burgemeester en
Wethouders.
Mevrouw DubbeldemanTrago. M. d. V. Ik ben het niet
geheel eens met den heer de Lange. Deze beweert wel, dat
de kosten van eventueele ophooging van het terrein op de
rekening van den aanleg van een speelterrein moeten worden
gezet, maar dat is slechts voorloopig het geval, want, is het
terrein later voor bouwterrein noodig, dan krijgt de gemeente
dezelfde kosten terug, daar het dan toch zou opgehoogd
moeten worden. Die kosten moeten thans gemaakt worden
voor een speelterrein, maar later voor bouwterrein.
Ben ik goed ingelicht, dan geeft het Rijk eenige tegemoet
koming in de kosten voor den aanleg van speelterreinen.
De heer de Lange. Voor deze terreinen niet, wel voor
terreinen ten behoeve van de lichamelijke opvoeding.
Mevrouw DubbeldemanTrago. Gij zegt, dat de Minister
zal retireeren, maar dat zal hij niet geheel doen.
De heer van Stralen. M. d. V. Mevrouw Dubbeldeman
heeft ter aanbeveling van haar voorstel aangevoerd, dat de
ophooging van dit terrein als een middel tot werkverschaf
fing zou kunnen worden aangewend, en, waar de heer de Lange
speciaal de aandacht heeft gevestigd op het bedrag, dat die
ophooging zou kosten, wil ik doen opmerken, dat, wanneer
de gemeente voorziet in de behoefte aan werk, zij daardoor
reeds van het Rijk subsidie kan krijgen. Wij weten uit andere
plaatsen, dat het Rijk aan gemeenten, die ter zake van
werkverschaffing iets doen, subsidie geeft. Het komt zelfs
voor, dat het Rijk 50% van het werkloon voor zijn rekening
neemt, en waar het hier een werk geldt, waarbij het grootste
gedeelte van de kosten zou heengaan aan arbeidsloonen,
komt het mij voor, dat het bedrag, dat ten laste van de
gemeente zou komen, aanzienlijk zou worden verminderd,
indien men een subsidie van het Rijk kon krijgen. Om dat
denkbeeld zonder meer af te wimpelen lijkt mij niet gewenscht.
Men kan de zaak ook van dien kant beschouwen en aan de
Regeering vragen of, wanneer de gemeente het werk uitvoert,
mede bij wijze van voorziening in werkgelegenheid, van het
Rijk een subsidie kan worden verkregen.
De heer de Lange. M. d. V. Ik kan onmogelijk alle tegen
werpingen, welke gemaakt worden, hier volkomen ontzenuwen,
want dan zou ik alles tot mijn beschikking moeten hebben
en tevoren moeten weten, welke opmerkingen over een bepaalde
zaak zouden worden gemaakt. Nu gooit men het over den
boeg van de werkverschaffing en er wordt beweerd, dat de
Regeering daarvoor wel subsidie zal geven. Ik wil wel gelooven,
dat er een mogelijkheid is, waardoor in een zeker geval de
Regeering voor een bepaald werk, bij wijze van werkver
schaffing uitgevoerd, subsidie zou willen geven, maar wij
kunnen niet in goeden gemoede beweren, dat wij dit terrein
gaan ophoogen voor werkverschaffing. Wij hebben wel werken
in uitzicht, die bijna gelijk zijn aan dit werk, wat de uit
voering betreft. De ophooging van de terreinen, die aange
wezen zijn voor de volkshuisvesting, verschilt in wezen niet
van de ophooging van dit terrein. Laat de Raad echter aan
deze zaak niet allerlei dingen vastknoopen, die er niet bij
behooren, maar laten wij elk ding op zich zelf beschouwen.
Voor werkverschaffing zal, als wij daartoe moeten overgaan,
wel een ander terrein gevonden kunnen worden, dat de
bestemming heeft om te dienen voor woningstichting, wat
van dit terrein op dit oogenblik absoluut niet bekend is. Er
zijn terreinen, die aangewezen zijn voor woningstichting,
waarvoor bouwvoorschotten zijn aangevraagd, die dus in een
stadium van voorbereiding zijn; die bij toekenning der
voorschotten ook opgehoogd zullen moeten wordendie
terreinen komen veel eerder in aanmerking voor ophooging
bij wijze van werkverschaffing dan dit terrein.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Het spijt mij, dat de heer
de Lange niet te zijner beschikking heeft al het materiaal