424 MAANDAG 21 NOVEMBER 1921. Groeneveld, van Eek, Dubbeldeman en Mevrouw Dubbelde- rnanTrago. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens besloten op het verzoek afwijzend te beschikken. XXII. Praeadvies op het verzoek van I. J. Huygens, con cierge aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, in zake de pensioensaanspraken van zijne echtgenoote. (Zie Ing. St. No. 386.) De beraadslaging wordt geopend. De heer van Eck. M. d. V. Ik zou een enkele vraag willen doen. Ik heb uit de stukken begrepen, dat de heer Huygens pensioengeld heeft betaald voor zijn overleden vrouw. De gelden, welke hij ten onrechte heelt betaald, krijgt hij van gemeentewege terug, maar het komt mij voor, dat Burge meester en Wethouders geen antwoord geven op het inge diende verzoek. De heer Huygens vraagt namelijk ot het ook mogelijk is om op de een ot andere wijze pensioensaanspraken te krijgen voor zijn tweede vrouw. Nu laat ik in het midden wie de schuld ervan draagt, dat de gemeente-secretarie niet op de hoogte was van het aangaan van het tweede huwelijk. De een zegt, dat het bericht niet verzonden is, en de ander beweert, dat dat wel is gebeurd. Verzetten er zich beslist wettelijke bepalingen tegen dat de heer Huygens door bijstorten zich nog weder het recht verzekert op die wettelijke pensioen aanspraken, of is het alleen dat men zegt: ge hebt niet tijdig kennis gegeven, dus moet ge de gevolgen daarvan maar dragen? Kan dus niet op billijkheidsgronden aan zijn bezwaar tegemoet gekomen worden? Het blijkt niet duidelijk uit het antwoord van Burgemeester en Wethouders of het mogelijk is om op eenigerlei wijze, al heeft de heer Huygens schuld, maatregelen te nemen, opdat dit groote nadeel voor hem voorkomen wordt. De heer de Lange. M. d. V. De heer van Eck vraagt, of de wettelijke bepalingen zich er tegen verzetten dat de tweede vrouw van den heer Huygens aanspraak krijgt op pensioen. Ik kan daarop antwoorden met: ja. Volgens de wettelijke bepalingen is de tweede vrouw van den heer Huygens uit gesloten van pensioen; de wet zegt, dat de weduwe van een ambtenaar, die na de intrede van zijn 60ste levensjaar gehuwd is, geen recht op pensioen heeft. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XXIII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor het aanbrengen van centrale verwarming ten behoeve van de arrestantenlokaleri in het politiebureau. (Zie Ing. St. No. 374.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Oostdam. M. d. V. Ik ben het geheel eens met de minderheid van Burgemeester en Wethouders, dat er' geen reden is de arrestantenlokalen in het politiebureau te gaan verwarmen. Niet dat ik die menschen in de kou wil laten zitten, maar ik heb mij persoonlijk ervan overtuigd, dat het er zoo koud niet is. Zeer terecht zegt de minderheid van het College, dat het geheele politiebureau verwarmd wordt; dus vanzelf treedt de warmte ook de arrestantenlokalen binnen. Zoo lang zitten de dames en heeren, die daar opgenomen worden, er ook niet. Er zijn er velen, die slechts eenige uren daar komen. En is het eens noodzakelijk, dat de menschen er een geheelen dag zijn, dan is er een locaal waarin zekere verwarming is; niet rechtstreeks, maar er loopt een kachel pijp doorheen en een kachel is er vlak bij. De heeren lachen er om, maar ik ben er zelf geweest en ik heb gevoeld, dat de temperatuur daar best uit te houden was. Nu zou ik zeggen: wanneer het politiebureau volmaakt was, zonder de verwarming van die localen, dan zouden wij dit kleine beetje er ook nog aan toe kunnen voegen. Maar wanneer men gaat kijken dan blijkt, dat er eigenlijk veel meer te doen valt in het belang van de vele menschen, die daar moeten werken in benauwde en bedompte localen, dan wel in het belang van de arrestanten. Om nu aan dat oude bureau, dat zeer onvoldoende is, nog 1500.te gaan besteden, dat acht ik een onnoodige uitgaaf. Met de minderheid van Burgemeester en Wethouders meen ik dat daartoe geen termen zijn en ik zal dus tegenstemmen. De heer Mulder. M. d. V. Ik ga geheel mede met de gedachte van den heer Oostdam. Naar men mij verzekerd heeft is het in die lokalen beslist niet zoo bijzonder koud. Men kan wel zeggenhet is wel koudmaar als het wat al te koud is, dan geve men dien menschen nog 1 of 2 dekens; dan kunnen zij zich verwarmen. Waarom moeten wij aan dien ouden kast nog f 1500. gaan weggooien? Ik zal tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. Mevrouw van Itallievan Embden. M. d. V. Ik zou een practisch voorstel willen doen, maar ik weet niet of wat ik wil mogelijk is. Is het wel alsoluut noodig, dat daar een centrale verwarming wordt aangelegd? Ik heb gezien in de pas geopende badin richting, dat er gaskachels staan. Men zal zeggendat is hier voor die menschen gevaarlijk. Maar die kachels zijn zeer goed te omrasteren en wanneer men dan de kranen brengt buiten de cellen, wat ook kan, zouden op die wijze de cellen verwarmd kunnen worden en zou het niet 1500.behoeven te kosten en omdat alleen die cellen zouden verwarmd worden, die op een bepaald oogenblik in gebruik zijn, zou de exploitatie zeker goedkooper zijn. De heer de Lange. M. d. V. Ik wil de ondankbare taak op mij nemen om de opinie van de minderheid van Burge meester en Wethouders hier te verdedigen. Ik heb daarbij goed gezelschap, want de Commissaris van Politie verklaart evenals de minderheid van het College, dat hij de hooge kosten, aan do uitvoering van deze zaak verbonden, niet ver antwoord acht, omdat naar zijn meening het nut niet even redig is aan de uitgaven. De toestand is nog iets gunstiger dan in het praeadvies staat. Wij hebben daar 5 cellen of kamertjes en daarvan worden er 3 bijna nooit gebruikt. Er zijn er twee, die altijd in de eerste plaats voor gebruik in aanmerking komen en ook in den regel voldoende zijn. Die beide cellen de heer Oostdam heeft dat aangetoond worden gedeeltelijk verwarmd doordat er vóór de eene een groote kachel staat, die brandt als het noodig is en waarvan de pijp door de twee cellen heen loopt. Ons politie-bureau heeft nooit een andere inrichting gehad en het is de ver dwijning nabij. Ik vind het onverantwoordelijk om daarin nu kosten te gaan maken ter verandering van een toestand, die nooit tot grooten hinder aanleiding heeft gegeven. De heer Mulder heeft terecht gezegd: geef, als het erg koud is, den menschen er een paar dekens bij. Ik hoop dan ook, dat het voorstel van het College niet zal worden aan genomen. Aan mevrouw van Itallie wil ik het volgende opmerken. Zij zou in elke cel een kachel met een kraan er buiten willen hebben, terwijl de gasfabriek voorstelt één centrale kachel te plaatsen met geleidingen, welke de verwarming van de ver schillende cellen geven. Hetgeen mevrouw van Itallie wil, maakt de zaak gecompliceerder, omdat wij dan 5 warmtebronnen krijgen, terwijl volgens het voorstel van de gasfabriek met één kan worden volstaan. De heer van der Lip. M. d. V. Ik wil met een enkel woord het standpunt van de meerderheid van het College verdedigen. De heer de Lange. Dankbaar! De heer van der Lip. Ik weet niet of dat een dankbare taak is en dat kan mij ook niet schelen. Naar mijn meening gaat het hoofdargument van den heel de Lange, dat het politiebureau bestemd is om te verdwijnen, niet op. Ik ben geen profeet, maar ik kan dit toch welzeggen, dat het m. i. nog jaren zal duren alvorens wij een nieuw politiebureau zullen hebben. Dat argument mag dus geen gewicht in de schaal leggen. Er is door den heer Mulder de raad gegeven om den arrestanten, als het erg koud is, een deken meer te geven, maar dat geldt alleen voor den nacht, terwijl de arrestanten ook wel overdag in de cellen verkeeren. Men kan toch niet vergen, dat die menschen met een deken om zich heen gaan zitten. Indien de Commissaris van Politie had geadviseerd: »de temperatuur in de cellen is van dien aard, dat geen verwarming noodig is," dan zou ik mij ook tegen deze uit gave verklaard hebben, maar uit ons Ingekomen Stuk blijkt, dat dit niet het geval is. Uitdrukkelijk is gerapporteerd, dat, als het koud is, de arrestanten om beurten onder toezicht van politieagenten bij de kachel worden geplaatst. Daaruit blijkt duidelijk, dat de temperatuur in die vertrekken beneden het gewone peil is. Anders zou het niet noodig zijn die menschen er tusschen beiden uit te halen en te plaatsen bij een warme kachel. Daaruit heeft de meerderheid van het College afgeleid, dat het daar werkelijk te koud is en het is toch een eisch van menschelijkheid de menschen, die men van hun vrijheid berooft, in een behoorlijk verwarmd vertrek te zetten. De uitgaaf is bovendien niet zoo groot. Het is trouwens niet meer dan menschelijk en billijk dat men er voor zorgt dat iemand, die gearresteerd is, het behoorlijk heeft. Hij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 14