MAANDAG 21 NOVEMBER 1921. 421 Meisjes voor Leiden en Omstreken en de Roomsch-Katholieke Vakschool voor Meisjes, beiden door de gemeente gesubsidieerd worden, terwijl het heelemaal niet noodig is dat op dit gebied twee scholen bestaan. Wanneer dit onderwijs in één school gegeven werd, dan zou dat de gemeente veel minder geld kosten. De heer Wilmer. M. d. V. Ik zal zeer kort zijn, vooral omdat de heer Groeneveld heeft verklaard geen stemming te zullen aanvragen. Ik wensch alleen op te merken, dat de heer Groeneveld een bewering doet zonder bewijs. Hij zegt, dat het in Leiden niet noodig is meer dan één vakschool te hebben voor meisjes. Dat is gemakkelijk te zeggen, maar hij zou daarvoor een bewijs moeten leveren. Maar bovendien, als er slechts één school noodig zou zijn, dan zou het toch niet in de door hem gewenschte richting gaan, want dan zou er alléén zijn de Roomsch-Katholieke vakschool vGor meisjes, die ook toegankelijk is voor niet Roomsche meisjes, die het langst bestaat en die in verscheiden opzicht beter is en meer geoutilleerd, hetgeen geen enkele autoriteit in het land zal kunnen ontkennen, dan de neutrale school. De heer van der Lip. M. d. V. Wij behoeven bij dit punt niet lang stil te staanwij behoeven niet na te gaan, welke school ouder is en beter ingericht en evenmin of de heer Groeneveld alleen de Vakschool of de Zita-Vereeniging wil subsidieeren, want de Nijverheidsonderwijswet verplicht ons om aan al dergelijke scholen subsidie te geven. Er mogen wel tien van die scholen bestaan. De wet zegt eenvoudig: gij moet 30 van de kosten betalen. Ik herhaal wat ik zooeven bij een ander onderwerp heb gezegd: men kan het betreuren, maar hier is bij een wettelijke regeling vastgesteld, welke bedragen de gemeente aan die scholen moet betalen. Laat ik er echter bijvoegen, dat het mij genoegen doet, dat deze zaak wettelijk geregeld is, want wij zijn nu af van de moeilijke vraag, aan welke scholen subsidie moet worden gegeven en aan welke niet en vooral, als aan een school subsidie wordt verleend, hoeveel dat zal bedragen. De wettelijke regeling heeft ons, wat dit betreft, een heele rust gebracht. De heer Groeneveld. M. d. V. De heer Wilmer zegt wel, dat ik zou moeten bewijzen, welke vakschool zou moeten blijven bestaan, maar hij blijft ook in gebreke iets te bewijzen en volstaat met beweringen. Hij zegt, dat de Katholieke school veel en veel beter is, maar dat te bewijzen zou moeilijk zijn. De heer van der Lip. Het doet er niets toe. De heer Groeneveld. Als die eene school niet goed was, zou zij goed te maken zijn en het zou de gemeente toch heel wat minder geld kosten. De heer van der Lip zegt, dat er wel tien van dergelijke scholen kunnen zijn, maar ik hoop toch, dat de verschillende richtingen onder de burgerij niet het voorbeeld van de Katholieken zullen volgen en nog acht dergelijke scholen zullen gaan stichten op kosten, althans voor een belangrijk deel, van de gemeente. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XIX. Praeadvies op het verzoek van Prof. Dr. D. A. de Jong, om verhooging van de vergoeding voor het verrichten van bacteriologische en serologische onderzoekingen. (Zie Ing. St. No. 389.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou slechts een zeer schuchtere opmerking willen maken, omdat ik geen verstand heb van bacteriologie en serologiemaar ik heb mij afgevraagd of een verhooging van 100 °/o, zooals Burgemeester en Wethouders hier voorstellen, niet wat al te veel is. Ik weet wel, dat de loonen gestegen zijn maar met 100% in het algemeen, is wat veel. Ik zou willen vragen ot Burgemeester en Wethouders weieens over deze zaak hebben nagedacht en gevraagd of het niet minder kon. Hebben zij ook weieens nagegaan welk nut die onderzoekingen hebben? Ik wil ook vragen: hebben die onderzoekingen ook geen wetenschappelijke waarde voor den onderzoeker zelf? Het zou dan best kunnen zijn, dat professor de Jong vele dier onder zoekingen zou willen doen zonder er iets aan te verdienen, omdat zij wetenschappelijke waarde hebben. Ik zou dus nog gaarne eenige inlichtingen willen hebben alvorens ik mijn stem aan dit voorstel geef. De heer van der Lip. De heer Sijtsma heeft een schuchtere vraag gedaan; ik zal daarop een schuchter antwoord geven, want ik heb ook geen verstand van bacteriologie en serologie. Wij hebben echter ook wat dit punt betreft onze deskundige adviseurs, vooreerst in den Directeur van den Geneeskundigen Dienst, dokter Horst, en verder de Commissie voor den Genees kundigen Dienst; en zoowel de Directeur als de Commissie zijn van meening geweest, dat hier een zeer billijk verzoek gedaan werd en dat door de vermeerdering van de onkosten, aan deze onderzoekingen verbonden, deze verhooging geheel op hare plaats was. Wat aangaat de vraag van den heer Sijtsma, of deze onder zoekingen nut hebben, dat is een tamelijk naïeve vraag. Natuurlijk kunnen wij dergelijke onderzoekingen bij besmet telijke ziekten niet missen. Laten wij blijde zijn, dat wij leven in een academiestad en over een dergelijk laboratorium en de daaraan verbonden krachten kunnen beschikken. Als wij leefden in een plaats waar een dergelijk laboratorium niet bestond, dan zou het heel wat meer geld kosten. Wij meenen dus, afgaande op het advies van de deskundigen, dat er geen enkel bezwaar is om op de voorgestelde wijze aan het verzoek van Professor de Jong te voldoen. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XX. Praeadvies op het verzoek van de Vereeniging »De Ambachtsschool", om haar alsnog een extra-subsidie over het jaar 1920 toe te kennen. (Zie Ing. St. No. 378.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Heemskerk. Burgemeester en Wethouders verwijzen in hun praeadvies naar de motieven, welke het college des tijds geleid hebben tot het uitbrengen van hun afwijzend praeadvies op het eerste verzoek van deze vereeniging. Die motieven worden nog geheel door hen onderschreven. Daartegenover wil ik doen opmerken, dat ik ook nog de motieven onderschrijf, op grond waarvan ik toen tegen het afwijzend praeadvies heb gestemd en dat ik nog op het zelfde standpunt sta. Ik vind het een onbillijkheid tegenover de leeraren, dat wij niet voldaan hebben aan de verwachtingen, die wij des tijds hebben opgewekt en niet gehandeld hebben overeenkomstig de gedragslijn, door den Minister in dezen voorgeschreven. De houding van den Wethouder verwondert mij te meer nu hij ten aanzien van de verhooging der subsidie aan «Kennis is Macht" zegt: die subsidieverhooging is noodig opdat aan de leerkrachten de traktementen gegeven kunnen worden, die de Minister voorschrijft. Ik ben nog altijd van meening dat, waar de Minister voor de onderwijzers ook aan deze soort van scholen de traktementen voorschrijft, en er destijds verwachtingen bij die personen zijn opgewekt omdat de Raad nooit bezwaar heeft gemaakt tegen verhooging der subsidie, er ook geen argument kan aangevoerd worden om deze aanvraag om subsidie-yerhooging te ketsen. Ik zal dus stemmen tegen het praeadvies van Burgemeester en Wethouders. De heer Schoneveld. M. d. V. Ik kan mij in hoofdzaak aansluiten bij wat de heer Heemskerk heeft aangevoerd. Alleen wil ik hierop nog wijzen, dat het thans gevraagd bedrag aanzienlijk lager is dan in het vorig adres werd aangevraagd. Het is ongeveer 2000.minder. Dus hierin kan een motief gelegen zijn om het verzoek van de vereeniging thans in te willigen. Ook wil ik er de aandacht op vestigen, dat plaatsen als Breda, Dordrecht enz. ook in deze richting zijn gegaan. De Voorzitter schudt wel ontkennend met het hoofd, maar mij is beslist verzekerd door leeraren van ambachtsscholen, die daar werkzaam zijn, dat daar die verhooging wel is toegestaan. Dat de aangevraagde verhooging toevallig wordt besteed voor salarissen, ligt toch feitelijk eenigermate buiten de be oordeeling van den Raad, want ook het salaris, dat aan die leeraren wordt gegeven, is begrepen in de exploitatiekosten van een dergelijke school. Wij hebben er feitelijk niets mede uitstaande of dat geld wordt besteed voor salarissen dan wel voor inrichting van de school. Dat ligt buiten onze compe tentie. De heer A. Elkerbout. M. d. V. Mij aansluitende bij den vorigen spreker, komt het mij voor, dat wij dit praeadvies van Burgemeester en Wethouders moeten afwijzen. Zeker, de salarissen zijn door den Minister bepaald, maar wij weten, dat dat minimum-salarissen zijn. Indien wij deze verhooging nu niet geven, krijgen die menschen minder dan die minimum salarissen aangeven. Het is dus noodzakelijk dit verhoogd subsidie aan de Ambachtsschool te geven, zoodat de minimum salarissen kunnen worden toegekend.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 11