GEMEENTERAAD YAN LEIDEN. 219 ISGEEOILEII STI KKK\. N°. 361. Leiden, 25 October 1921. Ingevolge in Uwe Vergadering van 20 Juni j.l. gedane toezegging en ter aanvulling van het in die vergadering van de zijde van ons College bereids medegedeelde met betrekking tot de bij de interpellatie van den heer de Lange ter sprake gebrachte distributie van rijst voor zieken en zwakken, kunnen wij U, aan de hand van de nader uitgewerkte mededeelingen van den Directeur van het voormalig Levensmiddelenbedrijf en na eene conferentie met den heer J. C. van Raay, lid der firma Gr. J. de Jongh en Co. alhier, alsnog het navolgende mededeelen. Uit de zooeven bedoelde mededeelingen van den Directeur van het voormalig Levensmiddelenbedrijf is ons gebleken, dat het Levensmiddelenbedrijf in de maanden September en November 1919 van de iirma's Schaardenburg te Rotterdam en Kamphuis te Zaandam, in opdracht van het Rijks-Distri butiekantoor (R. D. K.), resp. 125 en 130 balen rijst, bestemd voor zieken en zwakken, tegen 48.per baal ontving. Deze hoeveelheid was voor de gemeente Leiden volstrekt niet te groot, vooral niet omdat er ten tijde van de bestelling in ons land gebrek aan rijst was en wel in die mate, dat zelfs de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten zeil trachtte rijst ten behoeve van de gemeenten te importeeren, pogingen die intusschen niet zijn gelukt. Het Levensmiddelen bedrijf bestelde dus zooveel rijst als het krijgen kon. Met den prijs van 48.per 100 K.G. moest genoegen worden genomen, aangezien deze door R. D. K. was vastgesteld en geen andere rijst verkrijgbaar was. De rijst, volgens factuur voor ongeveer de helft Javarijst (125 balen), werd opgeslagen bij de firma de Jongh, om op bons, afgegeven door het Levensmiddelenbedrijf onder de winkeliers te worden gedistribueerd, die de rijst op hun beurt op z. g. ziekenbons aan de consumenten moesten afgeven. Dit was de gewone gang van zaken tijdens de distributie. Alle distributieartikelen werden door het Levensmiddelenbedrijf besteld en betaald en waren aan het bedrijf (of aan de ge meente of aan den Burgemeester) geadresseerd; op order van het Levensmiddelenbedrijf werden zij gelost bij de diverse grossiers, die zich daartoe ten gevolge van eene publicatie in het begin der distributie en onder de in die publicatie opge nomen voorwaarden hadden aangemeld. Alle artikelen werden aan de grossiers afgegeven onder voorwaarde, dat zij deze zelfde waren slechts tegen de daarvoor vastgestelde prijzen en niet anders dan op bons van het Levensmiddelenbedrijf mochten afgeven. Vrijheid om zelf met deze artikelen te handelen, of ze door andere te vervangen, hadden de grossiers niet. Waartoe toch zou een dergelijke vrijheid in den distri- butietijd niet hebben geleid en welke verantwoordelijkheid zou de gemeente in zake de levensmiddelenvoorziening hebben kunnen dragen, indien de grossiers vrij waren geweest met de distributiewaren naar goedvinden te handelen? De firma de Jongh mocht de haar toevertrouwde rijst dus ook alléén en uitsluitend tegen den prijs van 48.per baal, plus grossierswinst, en alléén op bons van het Levensmiddelen bedrijf afgeven. Van de eerst ontvangen partij (Javarijst) werden vrijwel onmiddelllijk na ontvangst, op 20 September 1919 40 balen aan diverse winkeliers afgegeven op de normale wijze en wel aan de firma's v. d. Steen, de Boer, A. F. Mulder, Rotteveel, van Alphen, Roodenburg, Albert Hein en de Coöperatie «Vooruit" elk 5 balen. Blijkens verklaring van de betrokken winkeliers (zie het ter visie liggend proces-verbaal van den hoofdkeurmeester van der Heide), was al deze rijst Javarijst, zoodat de firma nog 85 balen Javarijst, over moest hebben. Sedert deze eerste aflevering op 20 September 1919 ver beterde de rijstaanvoer, daar er in den winter 1919/1920 belangrijke aanvoeren plaats vonden. Niettemin bleef steeds eenige vraag naar ziekenrijst bestaan en werden in het tijdvak 28 Februari 19 September 1920 nog 41 balen afgeleverd, aangezien het Levensmiddelenbedrijf, in overleg met den Burgemeester het lid van ons College, dat, zooals bekend is, meer in het bijzonder belast was met de distributie-aangelegenheden zich niet gerechtigd achtte deze distributie stop te zetten en den voorraad rijst op te ruimen, zoolang de prijs van de vrije rijst hooger was dan die. van de ziekenrijst en er bovendien kans bestond, dat de rijstschaarschte terug keerde. Toen evenwel de prijs der vrije rijst meer en meer daalde en van schaarschte geen sprake meer was, werd, hoewel de vraag naar rijst voor zieken en zwakken bleef bestaan, in de maand September 1920, in overleg met den Burgemeester, besloten tot verkoop bij publieke inschrijving over te gaan en zouden de daartoe noodige monsters worden gestoken. Toen echter bleek, dat van den geheelen voorraad, die nog 174 balen moest bedragen, slechts 37 balen over waren en dat de firma de Jongh de rest op eigen gezag en ten eigen bate had verkocht. Een en ander is te lezen in het reeds genoemde proces-verbaal van den hoofdkeurmeester van der Heide. De firma de Jongh erkende toen, direct na de ontdekking, volmondig onrechtmatig te hebben gehandeldten bewijze daarvan zij aangehaald een schrijven van haren advocaat Dr. de Clercq aan den Burgemeester, waarin de firmanten in de eerste plaats hun leedwezen (betuigen) dat zij op een dergelijke wijze het in hun gestelde vertrouwen hebben teleurgesteld". Later beweerde de firma de rijst te hebben willen »ver- verschen". Hiertoe had zij echter niet het recht; mankeerde er werkelijk iets aan de rijst, dan had zij, daarvoor was zij grossier, het Levensmiddelenbedrijf moeten waarschuwen, dat de rijst gevaar liep te bederven, en alleen indien het Levensmiddelenbedrijf dan order tot verversching had gege ven, zou zij dit hebben mogen doen. Van ververschen is echter geen sprake geweest. De rijst- markt was dalende, en de firma de Jongh meende een zoet winstje te kunnen maken door de rijst duur te verkoopen en later, als de prijzen gedaald waren, andere rijst daarvoor in de plaats te leggen. Dit is het motief geweest, zooals de firma trouwens volgens verklaring van den Directeur tegenover hem zelf heeft erkend. Tot staving van een en ander wijst de Directeur er op, dat de firma de Jongh in de maand April 1920, toen er geen Javarijst in den vrijen handel te krijgen was, Javarijst a 100.en 105.per baal verkocht, terwijl zij in dien zelfden tijd volgens verklaring der betrokken winkeliers (zie proces-verbaal van der Heide) en blijkens facturen der firma A. F. Mulder als ziekenrijst minderwaardige soorten afleverde en dat zij bovendien tegenover de politie erkend heeft voor de rijst ten minste f 60.— per baal (gemiddeld) te hebben ont vangen. Op die wijze onthield de firma den zieken en zwakken de beste soort rijst, om daarmee een grootere winst te maken, waarop zij niet het minste recht .had. In overleg met den Burgemeester stelde de Directeur deze zaak in handen der politie, die een nader onderzoek instelde, daarvan proces-verbaal opmaakte en het bedrag van ƒ8220.—, dat de firma voor de 137 balen zeide te hebben ontvangen, in beslag nam. In dit stadium van de zaak bood de firma, tijdens een confe rentie ten kantore van Drs. Cosman en Trapman, een schikking aan, echter op voorwaarde dat de vervolging zou worden gestaakt. In overleg met den Burgemeester werd op dit voor stel evenwel niet ingegaan. Toen het proces-ver baal echter bij den Officier van Justitie werd gebracht, met de in beslag genomen gelden, heeft deze zonder opgave van redenen aan den rechercheur, die het verbaal overbracht, opgedragen, de in beslag genomen som aan de firma te restitueeren en dien rechercheur tevens kenbaar gemaakt, dat de zaak niet zou worden vervolgd. Alleen moest de firma worden aangezegd te zorgen, dat de ontbrekende rijst werd aangevuld. Aangezien de Burgemeester van oordeel was, dat de gemeente zich niet zonder meer bij deze beslissing, waarvan de redenen niet eens bekend waren, kon neerleggen, was het zijn voor nemen om de zaak met den Directeur nader bij de Justitie toe te lichten. Tengevolge van de ernstige ongesteldheid van den Burgemeester is hiervan echter niets gekomen. In de hoop, dat de Burgemeester spoedig hersteld zou zijn en aan zijn voornemen uitvoering zou kunnen geven, heeft de Directeur toen de zaak eenigen tijd laten rusten en geweigerd de door de firma de Jongh aangeboden rijst, die voor een deel van andere en mindere kwaliteit was, dan de oorspronke lijke rijst (Javarijst was n.l. niet te verkrijgen) te accepteeren. Toen echter tot liquidatie van het distributiebedrijf moest worden overgegaan, is de minderwaardige rijst ten slotte op 23 Februari 1921 onder voorbehoud geaccepteerd. Tot zoover de mededeelingen van den Directeur. Thans de verklaring van den heer J. C. van Raay, lid der firma G. J. de Jongh en Co., in de bovenvermelde conferentie. De heer van Raay verklaarde, dat de rijst, welke hij aan het Levensmiddelenbedrijf teruggaf, z.i. beter was, dan de rijst, die hij van de gemeente ontvangen had, om op bonnen te verkoopen. Deze rijst was geen Javarijst en ook de firma Schaardenburg, die na inzage harer boeken, aan het Levens middelenbedrijf verklaarde, dat de geleverde rijst, overeen komstig de factuur, Javarijst was geweest, zou dit onder eede niet durven bevestigen. De Directeur van het Levens middelenbedrijf noch zijn personeel wisten iets van de kwaliteit van die rijst af, aangezien zij de rijst niet hadden gecontro leerd, toen deze aankwam.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 1