199 Leiden, 26 Sept. 1921. Wij hebben de eer Uw College te verzoeken voorstellen aan den Gemeenteraad te willen doen tot tijdelijke benoe ming voor een jaar van: 1*. den Heer G. E. IJhlenbeck, candidaat in de Wis- en Natuurkunde alhier, tot het geven van negen lesuren in de Wis- en Natuurkunde. Deze benoeming is noodig wegens het verlaten van het Gymnasium door Dr. Gleuns en gewijzigde regeling in het onderwijs van de Wiskunde. 2*. Mevr. Stiassni- Wijn hof, doctor in de Plant- en Dier kunde alhier, tot het geven van twee lesuren in de Natuur lijke Historie ter gedeeltelijke vervanging van Dr. Ruys, die wegens vermeerdering zijner lesuren aan de H. B. S., meer dan zijn maximum aantal lesuren heeft bereikt, en om ver lichting van zijn taak aan het Gymnasium heeft verzocht. Het desbetreffend advies van den Heer Inspecteur der Gym nasia gaat hierbij. Curatoren van het Gymnasium, D. C. Hesseung, Voorzitter. M. B. Vos, Secretaris. Aan Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. N°. 319. Leiden, 4 October 1921. Wij brengen te Uwer kennis, dat het Directoraat der Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen, wegens ziekte van den Directeur van 5 Maart t/m 30 April 1921, is waargenomen door den plaatsvervangenden Directeur, den heer A. O. G. de Thouars. O. i. is het billijk, dat hij voor de aan die waarneming verbonden werkzaamheden eenige belooning ontvangt. Aangezien de gemeentelijke salarisregeling niet in dit geval voorziet, rees de vraag, welke maatstaf behoorde te worden aangelegd ter bepaling van het toe te kennen bedrag. De heer de Thouars gaf, ook tijdens de waarneming, 28 uren les per week. Vermits hij 8 dienstjaren in aanmerking kan brengen bij de berekening van zijn salaris als leeraar, geniet hij eene jaarwedde van 4720.— Werd nu, evenals bij de waarneming der betrekking van hoofd eener lagere school, aan den waarnemer een salaris uitgekeerd gelijk aan dat, hetwelk hij zou genieten, indien hij in de tijdelijk door hem waargenomen betrekking vast was aangesteld, dan zou de heer de Thouars, die immers in dat geval geene dienst jaren zoude kunnen doen gelden, over het tijdvak der waar neming naar het minimum-salaris van den Directeur, derhalve naar 5000.moeten worden betaald en zou hij dus voor de extra-werkzaamheden slechts een bedrag ontvangen, berekend naar ƒ50004720 280.— per jaar. Dat bedrag schijnt ons te gering, vooral als wij bedenken, dat bij de waarneming der betrekking van hoofd eener school het verschil in salaris althans 700.bedraagt. Waar nu de salarisregeling in overeenstemming is met die voor het personeel der Rijkskweekscholen en het Rijk de aan het kweekschoolpersoneel uitgekeerde jaarwedden aan de gemeente vergoedt, ligt het voor de hand, dat het Rijk even eens aan de gemeente teruggeeft, hetgeen aan het personeel voor vervanging boven hun eigenlijke jaarwedde wordt uit gekeerd, mits bij de bepaling van het bedrag der uitkeering de regel wordt gevolgd, welke in een overeenkomstig geval voor het personeel der Rijkskweekscholen zoude worden toe gepast. In dien gedachtengang hebben wij ons gewend tot den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen met het verzoek ons te berichten, op welke wijze naar zijne meening de aan den heer de Thouars toe te kennen belooning moet worden, berekend. De Minister heeft ons medegedeeld, dat aan den heer de Thouars voor de waarneming van het Directoraat een bedrag van ƒ43.55 toekomt, berekend naar de bovengenoemde som van ƒ280.per jaar en dat, indien de gemeente een hoogere belooning wenscht toe te kennen, het surplus niet ten laste van het Rijk kan komen. Het komt ons voor, dat bij de bepaling der extra-belooning ten onrechte door Zijne Excellentie rekening is gehouden met het feit, dat de heer de Thouars boven het aantal lesuren van 24 per week (het maximum-aantal uren voor een volledige betrekking), nog 4 uren, dus in totaal 28 uren, les geeft. Gat hij die overuren niet, dan zou het verschil tusschen zijne jaarwedde en het minimum-salaris van den Directeur ƒ800.per jaar bedragen. Het gaat o. i. niet aan de belooning van ƒ520.welke deze leeraar geniet voor het geven van 4 overuren, in mindering te brengen op dat verschil. Wij achten het dan ook billijk, dat de aan hem toe te kennen belooning wordt berekend naar ƒ800.per jaar. Dat komt dus neer op eene belooning van ƒ125.van welke som een bedrag van ƒ81.45 ten laste van de gemeente blijft. Op grond van het bovenstaande geven wij U in overweging om te besluiten aan den heer A. O. G. de Thouars, leeraar aan de Gemeentelijke Kweekschool voor Onderwijzers en Onder wijzeressen, eene gratificatie voor eens toe te kennen van ƒ125.voor de waarneming van het Directoraat dier school over het tijdvak van 5 Maart tot en met 30 April 1921. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 320. Leiden, 4 October 1921. Ingevolge besluit bij de vaststelling der begrooting voor 1899 genomen (zie volgn. 142a dier begrooting), ontvangen de Vereenigingen welke zich wijkverpleging ten doel stellen, voor elk harer wijkgebouwen een bedrag van 500.per jaar uit de gemeentekas, als tegemoe! koming in de verple- gingskosten van armlastige patiënten. Deze vergoeding werd, met het oog op de sedert gestegen exploitatiekosten, bij Uw besluit van 3 Juli 1919 (Ingek. Stukken No. 165) voor het jaar 1919 verhoogd tot 750.voor het jaar 1920 werd de vergoeding eveneens op 750.vastgesteld, bij Uw besluit van 10 Mei 1920 (Ingek. Stukken No. 146). De besturen der wijk vereenigingen richtten zich bij adres van 10 November 1920 tot ons College, met verzoek te willen bevorderen, dat deze toelage voor 1921 op 1000.per jaar werd bepaald, terwijl bij een nader adres van Maart 1921 werd verzocht het bedrag in den vervolge tot 1500.te willen verhoogen. De hoogere salarissen der verpleegsters, de zeer gestegen prijs van alle verplegings- en huishoudelijke artikelen en het veel grooter gebruik, dat van de wijkge bouwen wordt gemaakt dan voorheen, noopten de besturen tot dit verzoek. Met de Commissie voor den Geneeskundigen Dienst en den Directeur van dien dienst, zijn wij van meening dat het verzoek alleszins voor inwilliging in aanmerking komt; ook een ingesteld onderzoek naar den financieelen toestand der wijkvereènigingen schonk ons die overtuiging. Wrij geven U mitsdien in overweging: 1°. te besluiten de jaarlijksche toelage aan de vereenigingen, welke zich wijkverpleging ten doel stellen, gerekend te zijn ingegaan 1 Januari 1921, tot wederopzeggens te bepalen op 1509.— 2°. vast te stellen de hierbij overgelegde begrootingsregeling, dienst 1921, strekkende tot verhooging van volgn. 197 sKosten van ziekenverpleging in de wijkgebouwen", met ƒ8000.te vinden door afschrijving van den post voor Onvoorziene Uit gaven. Op dezen post is nog een bedrag van 31.434.17 beschikbaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 321- Leiden, 4 October 1921. Wij brengen U in herinnering, dat in Uwe Vergadering van 18 October 1920 is besloten onze voorstellen, betreffende invoering van een herfstvacantie op het Gymnasium, de Hoogere Burgerscholen en de Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen van de agenda af te voeren om later te komen met eene nieuwe vacantieregeling. In verband met de over dit onderwerp in Uwe genoemde Vergadering gesprokene, hebben wij aan het College van Curatoren van het Gymnasium, de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs en den Directeur der Kweek school verzocht na te gaan of en zoo ja, in hoeverre eene wijziging van de bestaande vacantieregeling wenschelijk is en daarbij in het bijzonder te overwegen of, indien eene herfst vacantie wordt ingevoerd, de groote vacantie zonder bezwaar met eene week kan worden verkort. Het College van Curatoren en de Commissie van Toezicht zijn eenstemmig van oordeel, dat invoering eener herfst vacantie wenschelijk is en ook, dat deze vacantie niet in mindering moet komen op een andere vacantie. Zij zijn echter van meening, dat de herfstvacantie niet een geheele week behoeft te duren en achten eene vacantie van Zaterdag tot en met Dinsdag d. a. v., derhalve van 4 dagen, voor het beoogde doel den leerlingen eene rustperiode te geven tusschen groote- en kerstvacantie voldoende. De Directeur der Kweekschool zou bij invoering eener herfstvacantie, deze bepaald willen zien op een volle week, zulks met het oog op de buitenleerlingen (beurskweekelingen) onder wie er zijn, voor wie de heen- en terugreis naar en van hun woonplaats te bezwaarlijk moet worden geacht bij een vacantie korter dan een week en verdei', omdat, wordt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 3