GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
185
IN6EKOHES STlliKK.V.
N°. 295. Leiden, 5 September 1921.
Binnen enkele dagen wordt U toegezonden de begrooting
der gemeente voor het dienstjaar 1922 met een memorie van
toelichting, welke op sommige punten eenigszins anders in
gericht is dan vorige jaren. Hierbij is gestreefd naar een
beperking van de in de laatste jaren enorm gestegen druk
kosten van dit periodiek terugkeerend stuk, maar tegelijk
scheen op deze wijze hetgeen voor bepaalde belangen in
uitgaaf en ontvangst geraamd werd meer overzichtelijk te
kunnen worden opgesteld. Het aantal posten bijv., dat op den
woningbouw betrekking heeft, is in verband met de eigen
aardige financiëele verhouding tot Rijk en vereenigingen vrij
groot. Waar nu, door de toeneming van het aantal bouw
plannen, du lengte van de toelichting dezer posten steeds
meer omvang aannam, werd het gaandeweg moeilijk in dit
groot aantal bladzijden toelichting het spoor niet bijster te
worden en het verband tusschen al de posten in het oog te
blijven houden. De thans achter de begrooting gevoegde staat
(bijlage III) geeft dit verband veel duidelijker aan, terwijl hij
mogelijk maakt om de toelichting bij de onderscheidene
posten tot een minimum te beperken.
Ook de verhuurde bezittingen der gemeente zijn in afzon
derlijke staten (bijlagen I en II) opgenomen. De bezittingen,
waarvan de opbrengst komt in de kas van het grondbedrijf,
worden daarin niet vermeld, gelijk ook in vorige jaren die
opbrengst uit de gedrukte memorie van toelichting niet bleek.
Waar het echter wel van belang scheen, dat de lijst ook van
deze bezittingen met gegevens omtrent opbrengst, verhuring,
enz. gemakkelijk is te raadplegen, is de begrooting van het
grondbedrijf nu achter de memorie van toelichting afgedrukt
(bijlage X).
Tot deze twee voorbeelden mogen wij ons hier bepalen.
Uit een vergelijking met vorige memories van toelichting kan
blijken, dat ook nog in andere opzichten naar vereenvoudiging
is gestreeld.
De totale schuldenlast der gemeente voor zoover uit
gedrukt in vaste leeningen bedroeg per 1 Januari 1921
10.927.900. Hiervan werd afgelost op 1 Juli 11. 286500
én zal worden afgelost op 1 Januari 1922 nog 17.800. De
schuld op 1 Januari 1922 beloopt alzoo na deze aflossing
10.623.600.
In het overzicht, dat wij gaven bij de aanbieding der vorige
begrooting (Ing. Stukken 1920 No. 324), was vervolgens sprake
van de zoogenaamde crisis-schuld. Gelijk daarin reeds werd
in uitzicht gesteld, is het op den dienst 1920 voorkomende
bedrag van 50.000, dat nog voor zoogenaamde crisis-uitgaven
was geraamd en aanvankelijk ongedekt was, sindsdien in den
gewonen dienst opgenomen (raadsbesluit van 18 October 1920).
Nu de dienst 1920 met een batig saldo op den gewonen
dienst is geëindigd, kan hiermede als afgerekend worden
beschouwd. Als erfenis van de crisis-jaren staat echter nog
707.869 op de begrooting voor 1921 (volgnr. 59), waarvan
slechts 100.000 gedekt werd door te verwachten gewone
inkomsten. Nu blijkens het onlangs ingediende wetsontwerp
Leiden rekenen mag op een derde uitkeering uit de opbrengst
van de üorlogswinstbeiasting van 596.167 en de van de
Brandstoffencommissie ontvangen uitkeering ad 8097.51
uiteraard eveneens tot delging van crisis-uitgaven het best
wordt aangewend, blijft het geringe bedrag van slechts
3604.49 over, waarmede gevoegelijk het bovengenoemde
/bedrag van 100.000 kan worden verhoogd. Onder voorwaarde
dus, dat ook de dienst 1921 weder sluit zonder nadeelig
saldo anders toch zou het slechts fictie zijn zal bij het
einde van dien dienst de gansche crisis-schuld als geliquideerd
beschouwd mogen worden. Op de begrooting voor 1922 komen
dan ook geen posten tot dekking van vroegere crisis-uitgaven
meer voor. Waar nog geenszins de normale verhoudingen zijn
teruggekeerd, veeleer een toestand van malaise is ingetreden,
waarbij de economische toestand in 1919 en 1920 betrekkelijk
gunstig afstak, is het ook wel in hooge mate gewenscht, dat
men door deze uit een vroeger tijdperk dagteekenende lasten
niet langer bezwaard wordt.
Voor verschillende buitengewone uitgaven is reeds weder
een bedrag van 1.487.358.13s gevoteerd, dat te zijnertijd door
leening zal kunnen worden gedekt. Anderzijds is bij de laatste
leening gerekend op uitgaven tot een bedrag van 1.300.000.
die op dit oogenblik nog niet gedaan zijn. Door deze laatste
omstandigheid, gepaard aan het feit dat het depot der Licht
fabrieken momenteel ruim 396.000.bedraagt, is er thans
geen vlottende schuld bij banken, terwijl het bedrag daarvan
in dezelfde periode van het vorige jaar 855000.beliep.
De kaspositie der gemeente is dus in het verstreken jaar
gunstiger geworden en in verband met het als gevolg van
de nieuwe wettelijke regeling geleidelijker binnenkomen van
den hoofdelijken omslag kan deze toestand bestendigd
worden.
Een belangrijk bedrag aan kasgeldrente kan zoodoende
worden bespaard, want tengevolge van de houding, die de
Nederlandsche Bank in de laatste jaren tegenover gemeentelijke
kasgeldleeningen aannam, is het door de bankiers gevraagde
disconto nog steeds onevenredig hoog, hooger dan voor prima
handelspapier berekend wordt. Voorwaarde voor het behoud
dezer positie is natuurlijk, dat in het voteeren van nieuwe
tot den buitengewonen dienst behoorende bedragen een
zekere geleidelijkheid wordt betracht. De hooge bedragen,
welke voor bouw en overneming van bijzondere scholen ten
laste van dezen dienst komen, baren in dit opzicht niet
geringe zorg.
De betere kaspositie, waarvan zoo juist sprake was, moge
intusschen niet verleiden om ook in het algemeen de finan-
cieele positie der gemeente als gunstiger aan te zien. Deze
blijft een donker beeld vertoonen, zoolang de druk der
belastingen zoo zwaar is in vergelijking met bijna alle andere
grootere gemeenten. In alle klassen der bevolking wordt in
het bijzonder de druk van den hoofdelijken omslag als
uiterst zwaar gevoeld en waar de regeling zoodanig is, dat
geen enkele verschuiving van druk meer een noemens
waardige verlichting van de lagere inkomens kan teweeg
brengen, daar is het in het belang aller ingezetenen dringend
noodzakelijk op den gewonen dienst voorhands elke beteeke-
nende verdere uitzetting der uitgaven, welke de gemeente
nog in de hand heeft, tegen te gaan en elke mogelijke be
zuiniging aan te grijpen.
Niettegenstaande in deze begrooting reeds is vooruitgeloopen
op de te verwachten hoogere uitkeering van het Rijk ingevolge
de wet van 1897, moest toch de hoofdelijke omslag worden
geraamd op een bedrag van 2.286.947.(vorig jaar
ƒ2.596.432.hetgeen, in verband met de vermindering van
het totaal belastbaar inkomen, nog zeker geen verlaging van
het belastingpercentage in uitzicht stelt.
Evenals verleden jaar laten wij hier weder een staatje
volgen, dat voor elk onderdeel der gemeentelijke huishouding
het bedrag aangeeft, waarmede de raming der netto-kosten
d. w. z. de bruto-uitgaven na eventueele vermindering met
daarmede samenhangende bijdragen ot andere ontvangsten
in vergelijking met den dienst '1921 is gestegen of gedaald:
Huishoudelijk Bestuur.
Meer uitgaven 5827.5827.
Verkiezingen, Burg. Stand,
Bevolking en Verteringen.
Meer uitgaven 30400.30400.
Belastingen.
Meer heffingen wegens
bewezen diensten 23960.
Meer zakelijke belas
ting 40000.—
Minder uitkeering
aandeel kwade pos
ten, wegens opcen
ten 's Rijks directe
belastingen 1300.
Minder schattingskos-
ten dranklokalen 100.
65360.—
Minder
opcenten 8635,
Minder
ontvangst
honden
belasting 400.
Minder
opbrengst
boeten 750.
Minder
opbrengst
vergun
nings
recht 300.
Meer in-
ningsk os-
ten 921.
Transp. 11006.— 65360— 36227.—
Voordeeliger. Nadeeliger.