483
Met het oog hierop voegen wij een concept-schrijven van
Uw College aan Gedeputeerde Staten, waarbij de goedkeuring
wordt gevraagd, hierbij.
Commissarissen der Stedelijke Fabrieken
van Gas en Electriciteit,
C. W. van der Pot Bzn. Voorzitter.
J. A. v. d. Stok, lo Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
N°. 292. Leiden, 30 Augustus 1921.
Den 31 December a.s. eindigt de huur van de perceelen
weiland in den Boschhuizerpolder, Sectie O nis 663, 665,666
en 667, groot 4.69.85 H.A., welke perceelen in April 1920 na
openbare inschrijving werden verhuurd aan den heer H.
Meyer, veekoopman te Leiden, tegen een huurprijs van 406.
per H.A.
De heer Meyer heeft verzocht de landerijen weder voor den
tijd van één jaar te mogen huren, doch wenscht, met het
oog op de sedert ingetreden daling van de pachtprijzen, slechts
een huurprijs van 275.per H.A. te betalen. Terwijl dit
verzoek nog bij ons in overweging was, richtte de »Leidsche
Football Club" (L. F. C.) zich tot ons College met de vraag,
of zij van de genoemde perceelen een gedeelte ten grootte
van 1 H.A. tegen een huurprijs van 500.per H.A.
zou kunnen huren. Door van het terrein V* gedeelte af te
zonderen, zou verhuring van het overblijvende gedeelte slechts
op minder voordeelige voorwaarden kunnen geschieden,
weshalve met de vereeniging onderhandelingen werden aan
geknoopt over verhuring van bet geheele terrein, welke onder
handelingen tot een bevredigend resultaat leidden. De ver
eeniging is n.l. bereid het geheele terrein voor den tijd van
5 jaren te huren tegen een huurprijs van 400.per H.A.
en per jaar, d.i. dus slechts weinig minder, dan hetgeen de
gemeente thans ontvangt. Evenwel stelt de vereeniging de
voorwaarde, dat zij dat gedeelte, hetwelk zij niet zelf noodig
heeft, zal mogen onderverhuren. Het ligt n.l. in de bedoeling
der vereeniging het niet benoodigde terrein aan den heer
Meyer in gebruik te geven. Tegen deze onderverhuring bestaat
naar onze meening geen bezwaar, mits in het huurcontract
de bepaling wordt opgenomen, dat onderverhuring slechts
bij schriftelijke overeenkomst mag plaats hebben, welke
overeenkomst vooraf aan de goedkeuring van ons College
moet worden onderworpen, opdat de gemeente op de hoogte
zij van den volledigen inhoud der overeenkomst van onderhuur.
Verhuring aan de genoemde voetbalclub verdient, behalve
uit een financieel oogpunt, ook hierom de voorkeur, wijl het
weiland alsdan niet wordt uitgeput door langdurige beweiding
met rundvee. Uiteraard zal het noodig zijn, dat de ver
eeniging, vooral waar de verhuring voor den tijd van 5 jaren
plaats heeft, gegoede borgen stelt. Overigens behoeft deze
huurtermijn geen bedenking te ontmoeten, aangezien de ge
meente zich het recht voorbehoudt de huur tusschentijds met
3 maanden op te zeggen.
In overeenstemming met de Commissie van Beheer over
het Grondbedrijf geven wij Uwe Vergadering alsnu in over
weging de perceelen weiland in den Boschhuizerpolder,
kadaster gemeente Leiden, Sectie O nis 663, 665, 666 en
667, groot 4.69.85 H.A. voor den tijd van 5 jaren, ingaande
1 Januari 1922, te verhuren aan de »Leidscbe Football-Club"
te Leiden tegen een huurprijs van f 400.per H.A. en per
jaar, onder voorwaarde:
a dat de vereeniging vóór 1 Januari 1922 de erkenning
als rechtspersoon moet hebben verkregen
b dat onderverhuring slechts bij schriftelijke overeenkomst
mag plaats hebben, welke overeenkomst vooraf aan de goed
keuring van Burgemeester en Wethouders moet worden
onderworpen
en voorts onder de bij de gemeente gebruikelijke voor
waarden, waaronder deze, dat de gemeente zich de bevoegd
heid voorbehoudt, de huur tusschentijds met 3 maanden op
te zeggen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 293. Leiden, 31 Augustus 1921.
Bij de behandeling van ons voorstel, om het aan de werk
lieden, die tenminste één jaar onafgebroken in gemeentedienst
zijn geweest, te verleenen verlof te verhoogen tot 12 werk
dagen per jaar (raadsverslag van 11 Juli j.l. en no. 225 der
Ingekomen Stukken), dienden de heeren de Lange, Oostdam
en Schoneveld een voorstel in, dat hierop neerkwam, dat aan
de werklieden in het continu-bedrijf 14 in plaats van 12 werk
dagen per jaar verlof zou worden verleend.
Na ingewonnen advies van de verschillende commissiën en
hoofden van dienst komt het ons het meest gewenscht voor,
dat aan de hier bedoelde continu-arbeiders overeenkomstig
het hierachter afgedrukt advies van Commissarissen der Licht
fabrieken, waarmede wij ons volkomen vereenigen, een verlof
van 13 werkdagen wordt verleend. Terecht toch merken
Commissarissen op, dat, waar de continu-arbeiders slechts in
zooverre bij de andere werklieden achterstaan, dat zij door
hun dienst minder vrije feestdagen hebben, één dag meer
verlof, evenals tot nog toe, een alleszins voldoende compenr
satie is voor het gemis dier vrije feestdagen.
Wij vertrouwen, dat ook de voorstellers bij nader inzien
wel eenzelfde meening zullen zijn toegedaan.
Wij geven U mitsdien in overweging:
a. niet aan te nemen het voorstel van de heeren de Lange,
Oostdam en Schoneveld, om de werklieden in het continu
bedrijf twee dagen extra-verlof per jaar te verleenen;
b. over te gaan tot vaststelling van de navolgende ver
ordening:
VERORDENING tot wijziging van de verordening van 31 Mei
1905 (Gem. Blad no. 18), houdende reglement voor
de werklieden in dienst van de gemeente Leiden,
laatstelijk gewijzigd bij verordening van 11 Juli 1921
(Gem. Blad no. 37).
Eenig artikel^
Achter het le lid van artikel 12 van bovengenoemde ver
ordening wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
»Aan hen, tot wier taak het verrichten van arbeid op Zon-
of feestdagen of des nachts behoort, wordt indien zij ten
minste 6 maanden onafgebroken in gemeentedienst zijn
geweest een verlof van 7 werkdagen en indien zij tenminste
één jaar onafgebroken in gemeentedienst zijn geweest, een
verlof van 13 werkdagen met behoud van loon verleend."
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 12 Augustus 1921.
Ter voldoening aan Uw bij nevensaangehaalde missive ge
daan verzoek om advies omtrent het voorstel van de heeren
de Lange, Oostdam en Schoneveld, inzake de verlofregeling
voor werklieden in het continu-bedrijf, hebben wij de eer U
het volgende mede te deelen:
Vóór de invoering van de 45-urige werkweek genoten de
werklieden bij de Lichtfabrieken, die in ploegendienst arbeid
den, drie dagen meer verlof dan de andere arbeiders, omdat
zij per week meer uren dienst deden dan dezen en minder
vrije Zon- en feestdagen hadden. Het verschil in het aantal
verlofdagen van de continu-arbeiders en dat van de andere,
volgens het toenmalig artikel 12 van het Werkliedenreglement
één dag, was bij de fabrieken dus officieus tot drie dagen
uitgebreid, omdat dit billijk werd geacht. Bij de invoering
van den verkorten arbeidsduur had dit anders moeten worden
immers het aantal wekelijksche werkuren werd voor allen
hetzelfde en ook wat de Zondagen betreft, kwamen de continu-
arbeiders met de andere gelijk te staan, daar hun voor het
gemis van vrije Zondagen andere vrije dagen in de week
werden toegekend. De toestand bleef evenwel bestendigd, zij
het niet lang, want toen verleden jaar de vacantie werd ge
bracht van 6 op 10 en, voor de continu arbeiders, van 7 op
11 dagen, kwam er tusschen de verlofdagen van beide soorten
werklieden eene juiste verhouding, omdat de continu-arbei
ders nu alleen in zooverre bij de andere achter bleven staan,
dat zij door hunnen dienst minder vrije feestdagen hadden.
Deze eene meerdere dag was dus volkomen gemotiveerd, en
naar onze meening ook voldoende, als compensatie voor het
gemis van vrije feestdagen; de betrokken arbeiders hebben
zich met die regeling trouwerfs vereenigd. Genoemd motief
is ook thans nog onverzwakt aanwezig en wij achten het dan
ook niet juist dat het verschil, hetwelk het Werklieden
reglement op dit punt in het vroegere artikel 12 maakte, is
vervallen. Anderszijds is er geen reden om dit verschil te
vergrooten tot 2 dagen, zooals in bovengenoemd voorstel wordt
gezegd. Het zal na het bovenstaande toch duidelijk zijn, dat,
al wordt het verlof in het algemeen uitgebreid, de compensatie
waarvan wij zooeven spraken, niet behoeft te worden ver
meerderd aangezien de omstandigheden te dien opzichte niet
zijn gewijzigd.
Achten wij het toekennen van twee dagen meer verlof aan
de continu-arbeiders bij de Lichtfabrieken derhalve niet
wenschelijk, er bestaat naar onze meening ook thans nog alle