182 dientengevolge een belangrijk hooger bedrag voor woning, vuur en licht zal moeten uitgeven, dan het bedrag, dat voor dat genot thans van zijne wedde wordt afgetrokken. Het bestuur wil den heer Schutter daarom, mede ook met het oog op zijne dienstjaren als leider der beurs, dadelijk in het genot van 4 periodieke verhoogingen stellen en zijn wedde mitsdien dadelijk op het maximum (ƒ3800.—) bepaald zien, doch het komt ons voor, dat volstaan kan worden met toe kenning van 2 verhoogingen bij vervroeging. Yan achteruit gang in salaris kan dan nimmer sprake zijn, terwijl de Directeur na 1 en 2 jaren dienst nog in het genot komt van de 3e en 4e periodieke verhooging ad ƒ100. Aan de benoeming, die door Uwe Vergadering dient plaats te hebben, zouden wij verder de voorwaarde willen ver bonden zien, dat den te benoemen Directeur ook andere, met de Arbeidsbeurs, de Werkloosheidsverzekering of het Beurs gebouw verband houdende werkzaamheden kunnen worden opgedragen. Het bestuur der beurs kan zich met het stellen dezer voorwaarde volkomen vereenigen, doch meent, dat dan ook naar gelang van den omvang der werkzaamheden, eene billijke verhooging van salaris of eene billijke vergoeding zal moeten worden toegekend. Naar de meening van ons College bestaat er evenwel voor eene dergelijke toezegging geen enkele aanleiding. Bij be noeming tot Directeur overeenkomstig het boven aangegeven voorstel, zal de tegenwoordige leider der beurs in geenen deele in traktement achteruit gaan, terwijl hij zijne omvangrijke werkzaamheden als bewaarder der Stadswerf niet meer zal behoeven te verrichten. Het lijkt ons daarom alleszins rationeel de aangegeven voorwaarde te stellen, zonder daarbij tevens eene extra belooning in uitzicht te stellen. Ten slotte kunnen wij U nog mededeelen, dat het bestuur der beurs aanvankelijk tegelijk met de ingebruikneming van het gebouw eene reorganisatie der beurs, in het bijzonder met betrekking tot het bestuur, wenschte tot stand gebracht te zien. Aangezien het ons College echter bij nader inzien beter voorkwam, dat de vestiging van de beurs in het nieuwe gebouw, de benoeming van het personeel, kortom de geheele inrichting, plaats had onder het tegenwoordige bestuur, dat uit den aard der zaak beter op de hoogte is en meer tot oordeelen bevoegd, dan een nieuw bestuur, dat onder eene nieuwe verordening moet werken en voor een geheel nieuwe zaak komt te staan, waarin het absoluut niet thuis is, gaven wij het bestuur te kennen, dat o. i. eerst als de nieuwe beurs eenigen tijd had. gewerkt, de tijd was aangebroken, om wijziging of algeheele herziening der verordening op de Arbeidsbeurs te overwegen, een zienswijze, waarmede het bestuur der beurs zich in zijn schrijven van 19 Augustus j.l. heeft vereenigd, zij het ook onder opmerking, dat door den gewijzigden socialen toestand wijziging van sommige bepalingen naar de meening van het bestuur urgent moest worden geacht. Op grond van een en ander geven wij U alsnu in over weging a. voor zooveel noodig in afwijking van de verordening tot regeling van de Arbeidsbeurs der gemeente Leiden, met ingang van een nader door ons College te bepalen tijdstip te benoemen tot Directeur van de Gemeentelijke Arbeidsbeurs, tevens Districts-Arbeidsbeurs te Leiden, den heer \V. F. Schutter, thans belast met de dagelijksche leiding dier beurs, en zulks onder voorwaarde, dat hem ook andere, met de Arbeidsbeurs, de Werkloosheidsverzekering of het Beursge bouw verband houdende werkzaamheden zonder extra-ver goeding kunnen worden opgedragen; b. de jaarwedde van den Directeur der Gemeentelijke Ar beidsbeurs, tevens Districts-Arbeidsbeurs, in den rang van hoofd-administratiefambtenaar, te bepalen op 3400.met 4 eenjaarlijksche verhoogingen van 100.alzoo tot een maximum van 3800. c. te bepalen, dat bij benoeming van den heer Schutter tot Directeur, deze dadelijk in het genot zal worden gesteld van 2 periodieke verhoogingen van 100. d. te bepalen, dat de Directeur het bestuur als Secretaris ter zijde zal staan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 291. Leiden, 29 Augustus 1921. In verband met de provinciale voorschriften (Provinciaal blad no. 118 van 1920) stellen wij U voor ons College te machtigen om, zoo noodig, ook gedurende het 4e kwartaal 1921, tot het sluiten van kasgeldleeningen over te gaan. Ofschoon thans geen promessen van deze gemeente in omloop zijn, komt het ons met het oog op eventueele groote uitgaven wenschelijk voor om, naar gelang van de behoeften, tot het sluiten van kasgeldleeningen te kunnen overgaan. Evenals over het 3e kwartaal 1921 kan ook over het vierde het maximaal bedrag der kasgeldleeningen op 1.000.000. worden vastgesteld. Op grond van het bovenstaande geven wij U in overweging te besluiten ons College te machtigen, gedurende het 4e kwartaal 1921 over te gaan tot het sluiten van kasgeld leeningen tot zoodanig bedrag, dat op geen enkel tijdstip in dat kwartaal de kasschuld de som van 1.000.000.te boven gaat en verder tegen de rente en onder de voorwaarden, als door ons College zullen worden bepaald. Voorts stellen wij U onder verwijzing naar nevensgaand schrijven van Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit, waarmede wij ons volkomen kunnen vereenigen, voor, te besluiten ten behoeve van de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit een rekening-courant overeenkomst aan te gaan met een of meerdere soliede bankinstellingen hier te lande, onder de voorwaarden, door Burgemeester en Wethouders nader goed te keuren, en voorts onder bepaling, dat: 1°. het gezamenlijk crediet door de bankinstellingen in rekening-courant verleend, nimmer de somma van 900.000. zal mogen overschrijden; 2°. de debetrente een nader door Burgemeester en Wet houders vast te stellen en door Gedeputeerde Staten goed te keuren bedrag niet zal overschrijden; 3°. alle kwijtingen voor in rekening-courant ontvangen gelden moeten worden geteekend door den Directeur en den Hoofdboekhouder der Stedelijke Fabrieken van Gas- en Elec triciteit, waarbij als plaatsvervanger van den Hoofdboekhou der, diens plaatsvervanger kan optreden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 4 April 1921. Wij hebben de eer Uw College het volgende omtrent nevenvermeld onderwerp mede te deelen. Door den groei van het bedrijf der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit zijn de bedragen, die op een dag geind resp. betaald moeten worden, steeds toegenomen. Moesten al deze bedragen (circa 5000000.'sjaars) per kas geind en betaald worden, dan zou dit groote risico's, aanmerkelijke kosten en veel renteverlies met zich brengen. Sinds meerdere jaren hebben de fabrieken dan ook rekening courant-overeenkomsten met verschillende bankinstellingen gesloten, welke overeenkomsten van veel nut voor het bedrijf zijn en belangrijke besparingen blijken op te leveren, terwijl de groote risico's en kosten, die aan betalingen in baar van groote bedragen zijn verbonden, aanzienlijk zijn beperkt. In de praktijk is evenwel gebleken, dat bedoelde rekeningen vaak geruimen tijd debet komen te staan; gedurende dezen tijd is de toestand dus feitelijk deze, dat de banken een zeker bedrag aan de fabrieken hebben geleend. De vraag is gerezen of in dit geval krachtens art. 194 der Gemeentewet niet de goedkeuring van Gedeputeerde Staten noodig is. Ofschoon de meeningen hieromtrent verdeeld zijn en de banken deze goedkeuring tot dusver niet uitdrukkelijk hebben geëischt, achten wij het toch regelmatiger de plaats vindende transactie in een raadsbesluit vast te leggen en dit besluit aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten te onderwerpen. Wij geven U derhalve beleefd in overweging den Raad uit te noodigen het navolgend besluit te nemen en dit besluit aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring voor te dragen »De Raad besluit ten behoeve van de Stedelijke Fabrieken »van Gas en Electriciteit een rekening-courant-overeenkomst »aan te gaan met een of meerdere soliede bankinstellingen »hier te lande onder de voorwaarden door Burgemeester en «Wethouders nader goed te keuren en voorts onder be- «paling, dat: »1° het gezamenlijk crediet door de bankinstellingen in «rekening-courant verleend nimmer de somma van 900000. «zal mogen overschrijden; «2° de debetrente een nader door Burgemeester en Wet- «houders vast te stellen en door Gedeputeerde Staten goed «te keuren bedrag niet zal Overschrijden; «3°. alle kwijtingen voor in rekening-courant ontvangen «gelden moeten worden geteekend door den Directeur en den «Hoofdboekhouder der Stedelijke Fabrieken van Gas en «Electriciteit, waarbij als plaatsvervanger van den Directeur, «de adjunct-Directeur en als plaatsvervanger van den Hoofd- «boekhouder de plaatsvervangende adjunct-boekhouder kan «optreden." Wij kunnen hieraan toevoegen, dat omtrent de redactie van dit besluit met den Griffier der Staten overleg is gepleegd, teneinde zekerheid te verkrijgen, dat de goedkeuring niet zal worden onthouden, zulks in verband met de indertijd ontvangen circulaire dd. 6 Januari 1919 G. S. n° 25.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 2