286 MAANDAG 8 AUGUSTUS 1921. opdragen en dan weder later een onderzoek willen hebben. Wat betreft het huis van wijlen prof. Fockema Andreae, misschien wist de Huurcornmissie niet precies wat daar aan de hand was; maar er is toch geen enkel bezwaar tegen dat voor zoo'n perceel een huuraanzegging uitgaat. De Wet houder weet toch ook wel, dat, als zou blijken, dat ten onrechte een huuraanzegging was uitgebracht, de eigenaar de gelegenheid heeft dat ongedaan te maken. Als hij aan de Huurcornmissie mededeelt welke bezwaren hij heeft, wordt de zaak herzien. Er gebeuren geen ongelukken en het hindert niets, dat er een begin met de toepassing van de wet wordt gemaakt. De Wethouder kan mij niet wijs maken, dat het absoluut noodig is om voor een perceel, waarvan vaststaat, dat het geruimen tijd leeg heeft gestaan en niet is verhuurd, nog eens nader te gaan motiveeren waarom verzocht wordt een huuraanzegging te mogen uitbrengen. Maar waarom heeft de Wethouder dan niets gezegd over dat perceel in de Groenesteeg, eigenares de firma Corts en van Wijk? Waarom heeft hij niet medegedeeld om welke reden de Huurcornmissie niet wordt gemachtigd ten aanzien van dat perceel een huur aanzegging te doen? De heer van der Pot: Omdat de aanvrage voor dat perceel niet opnieuw is ingezonden. Ik heb den Secretaris op zijn verzoek het geheele pak teruggezonden en onder de perceelen, waarvoor de aanvragen opnieuw zijn ingezonden, was dat perceel niet. De heer van Stralen. Dat perceel, hetwelk onrechtmatig aan zijn bestemming wordt onttrokken, was onder die perceelen, waarvan de stukken door den Wethouder aan de Huurcornmissie zijn teruggezonden. Waarom heeft hij die stukken niet vast gehouden en althans voor dat perceel ook de gevraagde machtiging verleend, zooals hij met die 3 andere perceelen heeft gedaan? Waar de geheele zaak is teruggezonden en daarbij is geschreven, dat men maar weer eens opnieuw een onderzoek moest instellen, vind ik reden te zeggen, dat van de zijde van Burgemeester en Wethouders geen ernstige medewerking bestaat. Ook beschouw ik het als een spitsvondigheid De Voorzitter. Ik heb meermalen door den heer van Stralen hooren beweren, dat Burgemeester en Wethouders telkens een nieuw onderzoek wenschen, maar dat is de bedoeling niet. Burgemeester en Wethouders willen alleen, dat gemotiveerd zal worden waarom men die perceelen wenscht aangewezen te zien. Zij weten het niet en bij de Huuicommissie moeten in elk geval daarvoor motieven bestaan. Als men nu zoo vriendelijk is ons daarvan op de hoogte te stellen, dan weten wij waarom aldus wordt gehandeld. De heer van Stralen stelt het voor alsof Burgemeester en Wethouders maar hadden te teekenen wat hun door de Huurcornmissie werd voorgelegd, maar dat is te veel gevergd. Burgemeester en Wethouders moeten de motieven weten, welke de Huurcornmissie er toe brengen te verzoeken een huuraanzegging te mogen doen ten aanzien van bepaalde perceelen. Verder moet ik nog een ding afwijzen. De heer van Stralen heeft het doen voorkomen alsof de heer van der Pot de ge vraagde toestemming wel onmiddellijk wilde geven, maar er onder de leden van het college van Burgemeester en Wet houders waren, die daarin niet bewilligden. Die voorstelling is geheel onwaar; het college was eenstemmig van oordeel, dat er nadere inlichtingen gevraagd moesten worden. De scheiding, welke de heer van Stralen wil maken, moet ik dus afwijzen, omdat daarvan geen sprake was. De heer van Stralen. M. d. V. U hebt mij onderbroken en ik zou daarom gaarne willen voortgaan. Ik wil even op uw interruptie ingaan, waar gij zegt, dat de Huurcorn missie Ja, mijnheer de Voorzitter, al doet de heer de Lange nog zoo verontwaardigd, het kan mij niets schelen, voor mijn part loopt hij weg en komt hij nooit meer terug. Ik wil er bijvoegen, dat het mij om zekere redenen niets verwondert, dat de heer de Lange een tegenstander is van deze be sprekingen hier. De Voorzitter. Ik verzoek den heer van Stralen voort te gaan met de behandeling van het onderwerp zelf. De heer van Stralen. Waar door u is gezegd, dat Burge meester en Wethouders willen weten op grond van welke motieven voor de verschillende perceelen door de Huurcorn missie machtiging tot het uitbrengen van een huuraanzegging wordt verzocht, wijs ik er op, dat op de meergenoemde lijst vermeld stond hoelang de verschillende woningen leeg hadden gestaan. Burgemeester en Wethouders hebben van de Huur cornmissie een lijst ontvangen, waarop vermeld stond, dat de eene woning een half jaar, de tweede een jaar, de derde anderhalf jaar enz. had leeg gestaan. Moet de Huurcornmissie nu nog meer mededeelingen verstrekken ter motiveering van haar verzoeken tot het doen van huuraanzeggingen, dan moeten Burgemeester en Wethouders het maar zeggen, maar ik kan de gedachte niet van mij afzetten, dat gezocht wordt naar een aanleiding om die verzoeken öf af te wijzen of uit te stellen. De Wethouder heeft herinnerd aan een gesprek tusschen hem en den Secretaris van de Huurcornmissie op het bureau van de Huurcornmissie, dat ik heb bijgewoond, maar ik wijs er op, dat juist bij die gelegenheid opnieuw is gebleken, dat de zaak, door welke oorzaken ook, slepende wordt gehouden. Op de vraag van den heer van der Pot wanneer die lijst nu eens op het Stadhuis kwam, werd geantwoord, dat zij er er reeds 8 dagen was. Dat wist de heer van der Pot niet en ik vraag of dat nu accuratesse is. Laat de Raad zelf zeggen, wat dat eigenlijk voor dingen zijn waarover hier volgens den heer de Lange dan niet ge sproken zou mogen worden. Dan wil ik op nog iets wijzen, al zal het wel niet veel baten, want ik geloof niet dat deze zaak voorloopig nog goed zal loopen. Er is nog een andere mogelijkheid voor Burgemeester en Wethouders om perceelen aan hunne bestemming te doen beantwoorden. In de Woningnoodwet is een aanvulling aan gebracht, volgens welke Burgemeester en Wethouders door onteigening de beschikking kunnen krijgen over groote per ceelen. Het zal allicht niet mogelijk zijn de Huuraanzeggings- wet toe te passen waar het betreft groote woningen, waarvoor misschien niet direct een huurder te vinden is omdat de huurprijs te hoog is. Zou het nu niet mogelijk zijn wat betreft dergelijk perceel de Woningnoodwet toe te passen en het te onteigenen: de gemeente zou dan in staat zijn zoo'n woning te splitsen en dus meerdere woningzoekenden daarin onder te brengen. Ik stel deze vraag, hoewel ik er niet veel resultaat van verwacht. Vooral nu de heer de Lange in het college van Burgemeester en Wethouders zitting genomen heeft kan ik mij niet voorstellen, dat aan deze zaak met ernst zal gearbeid worden De heer Oostdam. M. d. V. In deze discussie is mij één punt niet duidelijk geworden, n.l. waarom de Huurcornmissie, die zoo'n haast had, zoolang gewacht heeft met het resul taat van het onderzoek van den betrokken ambtenaar aan Burgemeester en Wethouders mede te deelen. Die ambtenaar is begonnen op 9 Mei met zijn onderzoek en was door Burgemeester en Wethouders ter beschikking van de Huurcornmissie gesteld om de zaak te laten opschieten. Daaruit blijkt, dat Burgemeester en Wethouders spoed wilden maken. Ik neeir. aan, dat de commissie dit ook wilde. Nu begrijp ik echter altijd nog niet, waarom de Huurcornmissie, die de zaak wilde laten opschieten, het resultaat van het werk van dien ambtenaar, door Burgemeester en Wethouders ter beschikking van de commissie gesteld om de zaak te laten opschieten, zoo lang onder zich heeft gehouden. De heer van der Pot heeft dezelfde vraag, misschien in meer parlementairen vorm, tot den heer van Stralen gericht, maar ik heb daarop geen antwoord vernomen. Waarom heeft de commissie zoo geteut? Had de commissie niet, zoodra de ambtenaar eenige huizen gevonden had, welke ter beschikking gesteld konden worden, onmiddellijk aan Burgemeester en Wethouders moeten berichten: hier hebt ge eenige huizen? Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft alles opgepot totdat zij einde Juli een behoorlijke lijst ter beschikking van Burge meester en Wethouders kon stellen. Zoolang ik dus op die vraag, welke zeer eenvoudig is, geen afdoend antwoord heb vernomen, kan ik werkelijk niet Burgemeester en Wethouders in staat van beschuldiging stellen en moet ik bij mijn opinie blijven dat de commissie had moeten beginnen met wat beter op te schieten. De heer Eerdmans. M. d. V. Ik zou het wel wenschelijk achten, dat men gevallen als deze vermijdt dooi zich, ook wat den vorm betreft, strikt aan de wet te houden. De wet schrijft voor, dat Burgemeester en Wethouders maandelijks aan de Huurcornmissie doen toekomen een staat van woningen, welke niet ernstig bewoond worden, vergezeld van de noodige gegevens: naam, voornamen, woonplaats van dengene, die recht op die woning uitoefent en de gronden waarop dat recht berust en andere gegevens, welke voor de Huurcornmissie voor het vervullen van de haar door de wet opgedragen taak van belang zijn (art. 13). Uit deze discussie leeren wij, dat het hoogst bedenkelijk is, als niet gehandeld wordt in den door de wet voorge schreven vorm. Men zal dus goed doen de hand te houden aan de slot bepaling der wet, waar aan alle colleges enz., wie zulks aangaat, opgedragen wordt aan de nauwkeurige uitvoering

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 6