MAANDAG 8 AUGUSTUS 1921. 283 Het eerste verzoek om een huuraanzegging te mogen doen, dat betrof het perceel Rijn- en Schiekade No. 51, is gedaan op 16 Juli en is bij Burgemeester en Wethouders ingekomen op 17 Juli. Dat verzoek was geschreven op een gedrukt formulier zonder dat eenige toelichting daarbij was gevoegd. Burgemeester en Wethouders hebben daarop aan de Huur- com missie geantwoord, dat zij gaarne wilden weten waarom de Commissie meende, dat juist dat perceel in aanmerking kwam voor de toepassing van de Huuraanzeggingswet. Burge meester en Wethouders hebben dat schrijven op 25 Juli tot de Huurcommissie gericht en daarop is op 1 Augustus een antwoord gekomen, luidende, dat het perceel inmiddels verhuurd was. Op 1 Augustus kwam daarop van de Huurcommissie een heel stapeltje van dergelijke verzoeken, een 30-tal, in, welke niet of op zeer summiere wijze waren toegelicht. Ik heb toen een onderhoud gehad met den Secretaris van de Huurcommissie en hem medegedeeld, welke de bedoeling van Burgemeester en Wethouders was, dit wil zeggen dat zij gaarne wilden medewerken tot toepassing van de wet, maar dat zij wilden weten, als zij een beslissing namen, waarom zij aldus beslisten en dat zij niet automatisch de gevraagde toestemmingen gaven, doch tevoren door de Huurcommissie eenigermate op de hoogte gebracht wenschten te worden. Ik heb toen den Secretaris dat stapeltje weder medegegeven en een of twee dagen later zijn er van die ongeveer 30 een zestal teruggekomen, welke behandeld zijn in onze vergadering van Donderdag laatstleden en toen is wat betreft drie van die 6 gevallen aan de Huurcommissie de toestemming gegeven om de huuraanzegging te doende drie andere gevallen maakten nog een nader onderzoek noodig. Ik geloof dus, dat men, als men deze data vooropstelt, moeilijk kan beweren dat hier bij Burgemeester en Wet houders gemis aan diligentie geweest is en daarom ver wondert het mij, dat die indruk in dit adres gewekt wordt, te meer omdat een van de onderteekenaars is de heer van Stralen, die, als zijnde lid van de Huurcommissie, zich op de hoogte had kunnen stellen van de feiten, die ik hier heb medegedeeld. De heer van Stralen. M. d. V. Het verzoek, dat is inge komen, geeft mij gelegenheid, misschien geen ongezochte ge legenheid, om deze zaak hier even te bespreken. Het is niet dan na rijp beraad, dat ik besloten heb over deze aangelegenheid hier wat te zeggen en de Wethouder heeft het mij betrekkelijk gemakkelijk gemaakt, door aan den Raad reeds enkele mededeelingen te doen, welke erop betrek king hebben. Het wil echter niet zeggen, dat ik mij kan aansluiten bij zijne conclusie, dat wat betreft de medewerking van het gemeentebestuur in deze zaak niets te wenschen over blijft. Verre van dien! Ik meen, dat zeer zeker kritiek is uit te oefenen op de wijze, waarop vooral in de laatste weken van de zijde van het gemeentebestuur in deze wordt opgetreden. De Huuraanzeggingswet is op 1 April j.l., dus al 4 maanden geleden, in werking getreden. Vanal dien datum heeft de Huurcommissie de bevoegdheid, na verkregen machtiging van Burgemeester en Wethouders, om aan de eigenaars of ver huurders van ledig staande woningen huuraanzegging te doen. Daaraan moest deze formaliteit voorafgaan, dat door Burge meester en Wethouders aan de Huurcommissie moest worden overgelegd een staat van woningen in de gemeente, in welker bewoning niet op ernstige wijze was voorzien. De Wethouder heelt nu medegedeeld hoe laat Burgemeester en Wethouders pas in de gelegenheid waren om de mede werking, welke de wet hier vordert, te verleenen. Wat tot de eerste taak in deze aangelegenheid van het gemeentebestuur behoorde was, zooals ik zeide, het aan de Huurcommissie overleggen van een lijst der onbewoonde woningen. Laat ik eraan toevoegen, dat het gemeentebestuur niet volledig op de hoogte was van de bedoeling dezer wet. Toen op het eind van April door mij persoonlijk aan den Wethouder medegedeeld werd, dat er een Huuraanzeggingswet was en ik er tevens op wees wat de taak was van Burge meester en Wethouders volgens die wet, wist de Wethouder nog niet dat door het gemeentebestuur aan de Huurcommissie overgelegd moest worden een staat als ik aangaf. Daarop is gevolgd een onderhoud tusschen den Wethouder en den Secretaris der Huurcommissie en naar aanleiding daarvan is deze afspraak gemaakt, dat de taak, welke op Burgemeester en Wethouders rustte, eigenlijk zou overgenomen worden door de Huurcommissie, niet geheel maar gedeeltelijk. Het opstellen namelijk van den staat, bij de wet bedoeld, is niet direct door Burgemeester en Wethouders geschied, maar onder leiding van den Secretaris van de Huurcommissie,door een persoon, die daartoe door Burgemeester en Wethouders was benoemd. Op 9 Mei is de ambtenaar benoemd, die in de stad het onderzoek naar de leegstaande huizen zou instellen. Dat onderzoek, hetwelk ook mij te lang heeft geduurd, was afgeloopen op 26 Juni. Ik geef gaarne toe, dat vóór dien tijd door Burgemeester en Wethouders officieel niets kon worden gedaan, omdat zij nog altijd die lijst aan de Huurcommissie moesten overleggen. Op 26 Juni was dus dat onderzoek afgeloopen waarbij was gebleken, dat 170 woningen in de gemeente leeg stonden, welk aantal door wederverhuring enz. was gereduceerd tot 82. Die lijst is uitgewerkt en, zooals uit de mededeelingen van den Wethouder is gebleken, is op 7 Juli door de Huurcommissie bij Burgemeester en Wethouders de lijst van 82 leegstaande woningen ingeleverd, welke eigenlijk door Burgemeester en Wethouders bij de Huurcommissie had moeten worden inge leverd. Dit was het werk, dat gedeeltelijk aan de Huur commissie was overgelaten. Nu begint de misère, want na al hetgeen was voorafge gaan, mocht als vaststaande worden aangenomen, dat, nu Burgemeester en Wethouders hadden gemeend ter zake van het opstellen van die lijst de medewerking van den Secretaris van de Huurcommissie te moeten inroepen, zij direct nadat die staat was opgemaakt en ingeleverd, deze aan de Huur commissie zouden terugzenden. Burgemeester en Wethouders hadden slechts hun handteekening onder dat stuk te plaatsen, hetgeen bij wijze van spreken in 5 minuten had kunnen ge beuren, nadat de lijst was ingeleverd, maar, terwijl de in levering had plaats gehad op 7 Juli, ontving de Secretaris van de Huurcommissie de lijst eerst op 18 Juli terug, üp 15 Juli hadden Burgemeester en Wethouders de lijst ge- teekend en toen heeft deze drie dagen noodig gehad om van het Stadhuis naar de Rloksteeg te komen. Met de tweede lijst, door de Huurcommissie bij Burge meester en Wethouders ingeleverd, is het op dezelfde wijze gegaan. Zij is ingezonden op 14 Juli, door Burgemeester en Wethouders geteekend op 23 Juli en zij heeft de Huurcom missie op 26 Juli bereikt. Daaruit meen ik te mogen concludeeren, dat door het ge meentebestuur niet is gedaan, wat van dat bestuur mocht worden verlangd. Door allerlei omstandigheden is eerst langen tijd na het inwerkingtreden van de wet daaraan een begin van uitvoering gegeven. Uit de dagbladen hebben wij ver nomen, dat door de Huurcommissies elders reeds daadwer kelijk op grond van de Huuraanzeggingswet is opgetreden, en hier zijn wij nog niet zoo ver, dat ook maar voor één huis een huuraanzegging is uitgebracht, terwijl toch na zulk een aanzegging nog heel wat af te wikkelen is, voordat de woning is verhuurd, indien de eigenaar althans niet wil medewerken. Zooals de zaak totnogtoe is behandeld, zou het zeker een half jaar duren, voordat er sprake zou zijn van daadwerkelijk optreden in deze zaak, en ik vind, dat dit absoluut niet te pas komt. Zooals ik zeide, had de Huurcommissie op 18 Juli de officieele opgave van de leegstaande woningen, welke op 1 April in haar bezit had moeten zijn. Toen heeft de Secretaris van de Huurcommissie, die niet over één nacht ijs gaat en niet van meening is, dat voor elke leegstaande woning direct een huuraanzegging met het daaraan verbonden exploit tot verhuring moet plaats hebben, dien staat behoorlijk geschift en, nadat hij inmiddels onderhands verschillende pogingen had gedaan om die leegstaande woningen verhuurd te krijgen, is hij er op 29 Juli toe overgegaan aan Burgemeester en Wethouders te verzoeken voor 30 gevallen een huuraanzegging te mogen doen. Men ziet hieruit, dat de Huurcommissie niet plompverloren de zaak heeft aangevat, maar haar behoorlijk heeft voorbereid. Nu gevoelt de Raad toch ook wel, dat het na alles wat voorafgegaan is, na al die verschillende dingen, welke eigen lijk op den weg van Burgemeester en Wethouders lagen, maar die door bemiddeling der Huurcommissie zijn geschied, toch minder prettig aandeed, dat de Huurcommissie nog niet kan krijgen wat zij toch meent absoluut te moeten hebben, namelijk de toestemming van Burgemeester en Wethouders om deze 30 huuraanzeggingen uit te brengen. De Huurcom missie had stellig verwacht, dat den volgenden dag reeds het college aan haar de machtiging zou hebben verleend om in deze 30 zaken de door de wet geëischte huuraanzegging uit te brengen. Het ergste is eigenlijk pas daarna geschied. Zooals gezegd, wij hadden mogen verwachten, dat nu na al die beslomme ringen de gevraagde toestemming zou zijn verleend, maar toen kreeg de Secretaris der Commissie een briefje van den Wethouder met verzoek bij hem te komen en toen werd den Secretaris gezegd: Burgemeester en Wethouders weten van die zaken nog niet genoeg af en zouden gaarne willen dat ze nog eens aan een nader onderzoek werden onderworpen. Ik weet, dat de Secretaris, die in deze geheel mijne meening deelt, zich daartegen heeft verklaard en heeft gezegd, dat dat niet de manier was om de wet naar behooren toe te passen. In elk geval bleek toch, dat Burgemeester en Wethouders wenschten, dat de Secretaris van de Huurcommissie iets zou doen wat hij al meermalen had gedaan, namelijk opnieuw een onderzoek instellen naar die 30 ledig staande perceelen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 3