294 MAANDAG 8 AUGUSTUS 1921. regelende werking hebben, maar, houdt men er mede op, dan zijn de kleine luyden met handen en voeten overgeleverd aan de winkeliers en de tijd, die achter ons ligt, heeft ons geleerd, dat er van de winkeliers in die richting niets goeds is te verwachten. Het ware dan ook beter geweest, dat Burgemeester en Wethouders die toezegging niet hadden gedaan. Men had er zich niet zoo druk voor behoeven te maken, maar toch had de instelling permanent moeten blijven, zoodat de winkeliers er steeds aan werden herinnerd, dat de gemeente zich bemoeide met den verkoop van manufacturen en dergelijke. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik zou geen aanleiding hebben gevonden in deze zaak te spreken, indien niet de heer Dubbelde- man een uitdrukking had gebezigd, die weerlegd moet worden. Hij heeft namelijk gezegd: de gemeente doet niet goed dezen verkoop te staken, beter ware den verkoop voort te zetten, daardoor prijsregelend op te treden en te zorgen, dat de winkeliers niet konden nemen datgene, wat zij meenden te kunnen krijgen. Ik meen echter, dat er alle aanleiding is deze distributiemaatregelen te staken, omdat de onderlinge con currentie geregeld voortgaat prijsregelend op te treden. De winkeliers vreezen niet dien verkoop vanwege de gemeente, maar de concurrentie onder hen is zoo groot, dat ingrijpen vanwege de gemeente niet meer noodig is. De heer van Stralen. M. d. V. Uit dit stuk van Burge meester en Wethouders is gebleken, dat de maatregel, door Burgemeester en Wethouders genomen, toch wel van belang is geweest, althans voor een belangrijke groep van ingezetenen, die steeds dopr dien verkoop van gemeentewege gebaat is geworden. De gemeente is er in geslaagd om gedurende den tijd, dat zij deze zaken heeft gedreven, de artikelen tegen behoorlijke prijzen te verkoopen, welke soms zeer sterk afweken van die in de particuliere winkels, terwijl ook de kwaliteit van de geleverde goederen vaak beter was dan van de goederen in den particulieren handel. Nu hindert het mij, dat de heer de Lange, die een sterk tegenstander is van dergelijke gemeentelijke maatregelen, getracht heeft die gemeentelijke exploitatie zoo ongunstig mogelijk voor te stellen en met alles wat hij er maar bij kon slepen aan te toonen, dat de rekening, die is overgelegd, niet zuiver was en deze verkoop, al is die een voordeel geweest, toch een nadeel voor de gemeente had opgeleverd. Daaruit blijkt hoe sterk tegenstander hij van dergelijke maatregelen is, maar het hindert ons, dat, waar de meeste Raadsleden van meening zijn, dat met dezen maatregel een groot belang is gediend, hier de aandrang van sommige Raadsleden te baat moet worden genomen om deze bemoeiingen vanwege de gemeente te staken. Ik zou mij er minder tegen hebben verzet, indien Burgemeester en Wethouders zonder mededeeling er mede waren geëindigd, maar om op sommatie van de heeren te beloven er mede te zullen eindigen, daartoe was geen enkele aanleiding en dat moet een hinderlijken indruk maken, want het heeft den schijn alsof door het optreden van de betrokken Raadsleden eindelijk een eind is gekomen aan deze gemeentelijke bemoeiing. De heer de Lange lacht er om en haalt de schouders op, maar hij kan het niet ontkennen en het staat er zoo mede, dat het volgens mij niet zoo nood zakelijk was dezen maatregel te beëindigen. De heer Heemskerk zegt, dat de onderlinge concurrentie onder de winkeliers wel verder zal zorgen dat niet te hooge prijzen gevraagd worden, maar de toestand is zoo, dat op dit oogenblik nog de artikelen, welke van gemeentewege in de Waag of in de Gehoorzaal verkocht worden, steeds goedkooper geleverd worden dan door de winkeliers. De heer Heemskerk schudt van neen; maar deheerEskens heeft mij eenige dagen geleden medegedeeld, dat vooral in aanmerking genomen moet worden het kwaliteitsverschil en dat naar zijn oordeel de personen, die daarvan gebruik maken, op het oogenblik voordeeliger uit zijn bij de gemeente dan bij particuliere winkeliers. Als er geen verschil meer was lusschen de gemeentelijke prijzen en de prijzen van de winkeliers dan zou ik mij gemakkelijk bij het praeadvies van Burgemeester en Wet houders kunnen nederleggen, omdat aan den anderen kant toch vaststaat dat de wijze, waarop het publiek in de winkels bediend wordt, op zich zelf een voordeel inhoudt. Bij de ge meente is de bediening min of meer gebrekkig: men kan bepaalde dingen niet krijgen; men moet in de rij staan, en zoo meer; maar nu het prijsverschil is ten gunste van het publiek, spijt het mij dat Burgemeester en Wethouders, die toch hebben aangetoond dat de exploitatie tamelijk voor- deelig gevoerd is, voorstellen daaraan een einde te maken. De heer Eskens heeft mij ook verteld, dat de gemiddelde omzet nu nog is f 1000per week. Daaruit blijkt dus, dat er nog een tamelijk groot deel van het publiek is, dat op dezen gemeentelijken maatregel nog prijs stelt en ik zie dan ook in het geheel geen reden waarom men, nu er niet de minste aanleiding toe bestaat, daardoor een streep zou halen. Mijns inziens had de gemeente nog best een tijdje kunnen doorgaan met af en toe wat artikelen voor het publiek be schikbaar te stellen. Ik zal mij er echter verder niet tegen verzetten. Ik geloof, dat het goed is dat bij deze zaak vooral de nadruk gelegd wordt op datgene, waarmede Burgemeester en Wethouders eindigendat, mochten de winkeliers weder aanleiding geven tot gemeentelijk optreden in deze, dit dan ook onmiddellijk gebeuren zal. Misschien is dit op zich zelf een reden, dat manipulaties als zich vroeger voorgedaan hebben in het ver volg achterwege zullen blijven. En is optreden van gemeente wege in deze richting niet meer noodig, dan zullen wij ook niet erop staan dat de gemeente op dergelijke manier arti kelen blijft verkoopen. Ten siotte geloof ik, dat de heeren voorstellers nog een weinig onvolledig geweest zijn toen zij hun voorstel deden, want bij hen zal toch voorgezeten hebben om nu geheel en al te eindigen met de gemeentebemoeiing op dit gebied; zij zullen toch van meening zijn dat nu van gemeentewege geen enkele bemoeiing meer moest plaats hebben met het geen door particulieren dient te geschieden. Ik wil den heer de Lange als eersten onderteekenaar van dit voorstel vragen, of hij misschien niet vergeten heeft in het voorstel op te nemen dat nu ook de gemeentelijke Duurtecommissie wel zal kunnen opdoeken. Als er geen duurte meer is en dientengevolge geen maatregelen meer noodig zijn, moet immers een «Duurtecommissie'' over bodig zijn? De Voorzitter. Ik doe den heer van Stralen opmerken, dat aan de orde is het praeadvies van Burgemeester en Wet houders op de voorstellen van de heeren de Lange c.s. in zake de gemeentelijke waschinrichting en den gemeentelijken ver koop van schoenen, kleedingstofïen, manufacturen, enz. Wat hij nu aan den heer de Lange vraagt is op het oogenblik buiten de orde. Daarin kunnen wij nu niet treden. De heer Mulder. Ik zal niet ingaan op de lange rede met den korten zin van den beer van Stralen. De heer van Stralen geeft wel hoog op van de reusachtige voordeelen van de gemeentelijke bemoeiing in deze voor het koopend publiek, maar hij kan dat nimmer bewijzen, evenmin als ik het tegendeel kan bewijzen. Wij hebben van den heer Dubbeldeman gehoord, dat in elk geval de winkeliers wel eens een goed lesje gehad hebben. De heer Dubbeldeman schijnt te denken, dat de winkeliers uitstekend zijn om belasting te betalen, maar dat zij iets verdienen is niet direct noodzakelijk 1 Het hoofddoel, waarom ik het woord gevraagd heb is, dat ik wil weten of er nog goederenvoorraad is en wat daarmede gedaan zal worden. De heer Knuttel. M. d. V. Ik wensch te doen opmerken, dat er m. i. geen enkele reden bestaat om met dezen verkoop op te houden. De eenige reden, welke ik mij zou kunnen voorstellen, is, dat het publiek er niet meer van gediend was, maar zoolang er afnemers zijn is dat een teeken dat die verkoop voor sommige menschen in een behoefte voorziet, en dient er mede te worden voortgegaan. Over het batig saldo van f 2500, dat in de gemeentekas kan worden gestort, wil ik zeggen, dat waar die verkoop heeft plaats gehad ten behoeve van de minder gesitueerden, een batig saldo niet aanwezig had mogen zijn. Nu kan men wel zeggen, dat het over zooveel jaren niet zoo precies is uit te rekenen, maar als men toch op zeker oogenblik bemerkt, dat een batig saldo begint te ontstaan, gaat men dat weer op maken op den volgenden verkoop. Indien de omzet 1000 per week bedraagt, kan men van die f 2500 een half jaar lang de artikelen 10% goedkooper verkoopen. Ik betreur het dus, dat hier een batig saldo met dezen verkoop is behaald, en ik zou willen vragen of het niet mogelijk is met den verkoop voort te gaan tegen lagere prijzen totdat dat saldo is opgeteerd. De beraadslaging wordt gesloten en de door Burgemeester en Wethouders verstrekte inlichtingen worden voor kennis geving aangenomen. XXI. Voorstel: a. tot niet-aanneming van het voorstel van den heer M. Dubbeldeman, om het perceel Nieuwe Rijn No. 22 be schikbaar te stellen en gereed te maken voor het tijdelijk onder dak brengen van een of meer gezinnen b.tot beschikbaarstelling van gelden voor het inrichten van de le en 2e verdieping van het perceel Nieuwe Rijn No. 22 tot bovenwoning en van den beganen grond tot winkelwoning. (Zie Ing. St. No. 261.) De beraadslaging wordt geopend.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 14