MAANDAG
11 JULI 1921.
257
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XXXII. Voorstel tot het verleenen van vergoedingen krach
tens art. 59 decies der Lager Onderwijswet 1878, aan het
Bestuur der Bijz. School Hooglandsche Kerkgracht 20a en
aan de R.-K. School voor Lager Onderwijs, Hoogewoerd 57.
(Zie Ing. St. No. 236.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XXXIII. Praeadvies op het voorstel van den heer Groene-
veld, in zake het kosteloos verstrekken van leermiddelen aan
leerlingen van het Gymnasium en de Hoogere Burgerscholen
en de ondersteuning van de ouders dier leerlingen.
(Zie Ing. St. No. 223).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Groeneveld. M. d. V. Het praeadvies van Burge
meester en Wethouders kan mij niet bevredigen. Het is toch
bekend, dat alleen kinderen van welgestelde ouders practisch
een kans hebben in het leven. Begaafde kinderen uit armere
gezinnen hebben zoo goed als geen kans om het ergens toe
te brengen; al zijn zij nog zoo begaafd, op zekeren leeftijd
worden die gaven verstikt in een of andere fabriek, terwijl
kinderen met middelmatige begaafdheid, uit beter gesitueerde
gezinnen, toch wel tot een of andere goed betaalde betrekking
worden opgeleid.
Het was mijne bedoeling om de bezwaren, welke hier be
staan, weg te nemen en dat wordt mijns inziens met het
voorstel van Burgemeester en Wethouders niet bereikt.
In de eerste plaats heb ik bezwaar tegen de manier waarop
Burgemeester en Wethouders de zaak willen regelen. Burge
meester en Wethouders vragen nu 1000.aan om leer
lingen, die het noodig hebben, leermiddelen te verschaffen;
elk geval zal dan op zich zelf beoordeeld worden. Dit stempelt
de geheele zaak weder tot bedeeling en het komt hierop
neder, dat degenen, die het best kunnen bedelen en de beste
protectie genieten, er ook het best in zullen slagen om iets
van die f 1000.machtig te worden.
Dat is geen goede regeling. Er moeten vaste regels gesteld
worden.
Dan schiet het voorstel van Burgemeester en Wethouders
in zooverre tekort, dat den ouders niet tegemoet gekomen
wordt in het gemis aan inkomsten van de kinderen, die
onder deze regeling zouden vallen.
Ik moet dus mijn voorstel handhaven gelijk ik het heb
ingediend.
De heer Wilmer. M. d. V. Ik kan mij met het voorstel
van Burgemeester en Wethouders vereenigen.
Ik juich het toe, dat geen vaste normen gesteld worden
wat betreft het inkomen van de ouders, wier kinderen van
deze regeling zullen profiteeren. Ik meen, dat de in de laatste
jaren opgedane ondervinding ons wel dit geleerd heeft, dat
het stellen van vaste normen betreffende het inkomen tot
groote onbillijkheden aanleiding geeft. Wanneer men derge
lijke vaste normen stelt en zegt: alleen zij, die dat inkomen
hebben, mogen van dezen maatregel profiteeren en anderen
niet, dan zal dat voor honderdtallen onbillijk werken. Er
zullen er verscheidenen van profiteeren voor wie het eigenlijk
niet bestemd is, en er zullen verscheidenen er niet van profi
teeren voor wie het eigenlijk wel bestemd is.
Ik behoef hier alleen maar te noemen de rabatregeling bij
de brandstoffendistributie. Alle heeren, zooals zij hierj zitten,
kennen vele gevallen, waarin die regeling, omdat zij een vaste
regeling was, onbillijk gewerkt heeft.
Volgens dit voorstel laten wij het over aan Burgemeester
en Wethouders. Mocht in de practijk blijken, dat Burge
meester en Wethouders te schriel of te royaal zijn aan
beide zijden kan overdreven worden dan kunnen wij nog
altijd aan Burgemeester en Wethouders vragen stellen en
trachten hen in zekere richting te leiden wat betreft de uit
voering van die regeling.
Ik ga ook mede met Burgmeester en Wethouders waar zij
zeggen, dat het niet aangaat om den ouders een vergoeding
te geven voor het inkomen, dat een kind, dat van deze regeling
profiteert, zal moeten derven. Ik geloof ook, dat het practisch
onuitvoerbaar zal zijn dergelijke inkomsten te gaan vaststellen.
Daartegenover staat ook, dat zij, die dan bij machte zijn hun
kinderen te laten leeren, toch weder veel meer indirecte
voordeelen hebben dan degenen, die hun kinderen direct geld
laten verdienen.
Ten slotte nog een vraag aan Burgemeester en Wethouders.
Zij stellen voor kostelooze verstrekking van leermiddelen.
Ik zou er ook voor gevoelen dat tegemoet gekomen werd aan
ouders, die niet heelemaal gratis verstrekking van leer
middelen noodig hebben of die het zelf niet wenschen; dat
dus aan die ouders tegemoet gekomen werd door gedeeltelijke
verstrekking van leermiddelen.
Ik zou mij des te meer met hun voorstel kunnen vereeni
gen, wanneer Burgemeester en Wethouders verklaarden, dat
dit ook in hunne bedoeling ligt.
De heer van der Lip. De vraag van den heer Wilmer, of
de mogelijkheid ook openstaat dat ouders voor een deel in
dit voorrecht zullen deelen, kan ik bevestigend beantwoorden.
Dat staat trouwens duidelijk in het praeadvies van Burgemeester
en Wethouders. Op bladzijde 133, bovenaan, staat: «Beter lijkt
het ons, dat de leerlingen voor wie zulks naar onze meening
noodig is, tot welke klasse der heffingstabel hunne ouders of
verzorgers dan ook behooren, de leermiddelen zij het dan
ook in sommige gevallen slechts voor een deel kosteloos
zullen kunnen ontvangen."
Hier wordt dus duidelijk te kennen gegeven dat ook de
mogelijkheid bestaat het ligt trouwens voor de hand
dat den ouders gedeeltelijk in de kosten der leermiddelen
wordt tegemoetgekomen.
Overigens kan ik, na hetgeen de heer Wilmer ter verdediging
van het voorstel van Burgemeester en Wethouders heeft
aangevoerd, kort zijn.
Het is volkomen waar, dat juist de laatste tijd ons zoo
duidelijk heeft geleerd, welke bezwaren aan die vaste normen
zijn verbonden, en terecht heeft hij als voorbeeld den toeslag
op de brandstoffen genoemd. Burgemeester en Wethouders
hebben duidelijk ervaren tot welke moeilijkheden en onbillijk
heden het leidt, als men naar vaste regels moet werken,
en daarom achten zij het beter elk geval op zich zelf te
beschouwen.
Het spijt mij, dat de goede bedoeling, welke bij Burgemeester
en Wethouders voorzit, door den heer Groeneveld verdacht
wordt gemaakt. Hij heeft namelijk gezegd: »wie de meeste
protectie en den besten kruiwagen heeft zal het meeste van
het geld wegslepen". Dit is een verdachtmaking, welke niet
gerechtvaardigd is. Burgemeester en Wethouders zullen
trachten het geld, dat zij krijgen, zoo billijk en goed mogelijk
te verdeelen. De heer Wilmer wees er bovendien terecht op,
dat het hier een proef geldt en dat, als mocht blijken dat
Burgemeester en Wethouders te schriel of te royaal zijn, er
altijd nog verandering door den Raad in gebracht kan worden.
Nu nog iets over die vaste normen. Laat ik eens een
voorbeeld noemen. Het komt een enkelen keer voor, dat
iemand in een zeker jaar door bijzondere omstandigheden in
het geheel geen inkomen heeft gehad; hij bezit echter een
kapitaaltje en heeft daarvan een zeker bedrag afgenomen om
daarvan in dat jaar te leven. Zulk een persoon behoeft voor
dat jaar geen schoolgeld te betalen, hij is daarvan vrij, omdat
hij geen inkomen heeft gehad. Ik ken zulk een geval en nu
zou, gold een vaste regel, die persoon recht kunnen doen
gelden op vrij boeken. Dat is verkeerd, in zoo'n geval moeten
Burgemeester en Wethouders kunnen zeggen: neen,gij krijgt
geen vergoeding, gij kunt die boeken best zelf betalen. Zoo
kan het ook omgekeerd voorkomen, dat iemand, die volgens
de schaal geen aanspraak op vergoeding zou kunnen krijgen,
het bijvoorbeeld door ziekte in zijn gezin zeer zwaar te
verantwoorden heeft; dan moeten Burgemeester en Wethouders
in de gelegenheid zijn ook zulk een persoon te helpen. De
weg, door Burgemeester en Wethouders voorgesteld, is daarom
mijns inziens de beste weg.
ïn aansluiting aan hetgeen de heer Wilmer in het midden
heeft gebracht wil ook ik als mijn meenitig te kennen geven,
dat het geen aanbeveling verdient aan de ouders voor het
schoolgaan der kinderen vergoeding te geven. Indien dat
gebeurde, zou hetzelfde moeten worden voorgesteld voor alle
kinderen, die onderwijs genieten nadat zij den leerplichtigen
leeftijd hebben ovei schreden. Ik zou verder willen vragen of
de heer Groeneveld die vergoeding ook zou willen toepassen
aan de hand van een schaal. Ik zie echter geen kans zulk
een schaal te maken.
De heer Groeneveld. M. d. V. Ik geef wel toe, dat het
niet mogelijk is een volmaakte regeling te maken, maar voor-
mij staat vast, dat een onvolmaakte regeling altijd beter is
dan een absolute regelloosheid. Wat Burgemeester en Wet
houders voorstellen is een regelloosheid en die leidt altijd tot
willekeur. Het is een slag in de lucht en het zal van allerlei
zaken, b.v. van de vraag of iemand protectie heeft, afhangen
of hij een deeltje van die f 1000.zal machtig worden. Uit
dat bedrag van 1000.blijkt bovendien, dat Burgemeester
en Wethouders aan deze zaak niet veel ten koste willen
leggen.
Ten slotte zou ik willen vragen waar Burgemeester en
Wethouders de noodige gegevens vandaan denken te halen
om tot een billijke verdeeling van het geld te komen. Moet