154 ƒ220.zoodat hij pro resto aan bijslag ontvangt ƒ76.—. De berekening geschiedt overeenkomstig het bepaalde in het laatste lid van artikel 2der verordening van 1920. Destrekking van deze bepaling meenen wij reeds voldoende te hebben toegelicht en evenals ten opzichte van het adres van den heer Stam geven wij U ook ten opzichte van dit verzoek in overweging een afwijzende beschikking te nemen. Van de hiergeboden gelegenheid maken wij tevens gebruik om van advies te dienen op een adres van den heer Braaksma om alsnog met ingang van 1 October 1917 te worden inge deeld in een der rangen der algemeene salarisverordening. Na hetgeen is gesproken in Uwe Vergadering van 13 Juni 1918 (Handelingen pag. 139—140) en in verband met de reeds vroeger genomen beslissing omtrent een dergelijk ver zoek (Handelingen 1918 pag. 154) meent ons College, dat deze aangelegenheid als afgedaan moet worden beschouwd. Op een ander onderwerp der pensioenwetgeving heeft het adres, ingediend door C. Meijer, eervol ontslagen geldophaler bij de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit, betrekking. Deze persoon heelt, na met ingang van 14 September 1918 op verzoek te zijn ontslagen, voor zijn eventueel na te laten betrekkingen het behoud op pensioen verzekerd overeen komstig de artikelen 3, le lid en 27, 2e lid der Weduwen- wet voor de gemeente ambtenaren 1913, d.w.z. hij heeft geheel vrijwillig een levensverzekering gesloten bij het Pen sioenfonds voor de gemeente ambtenaren tegen betaling van 5% van den laatsten pensioensgrondslag. Thans verzoekt belanghebbende de kosten dezer levens verzekering voor rekening van de gemeente te nemen. Zooals vanzelf spreekt bestaat hiervoor niet de minste aanleiding en dient op het verzoek afwijzend te worden beschikt. Op grond van een en ander stellen wij U voor R. Posthumus niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om toekenning van een suppletie-pensioen en op de verder hiervoren ge noemde verzoeken afwijzend te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. NO. 254. Leiden, 28 Juli 1921. Reeds eenige jaren geleden wendde het Gemeentebestuur van Warmond zich tot ons College met het verzoek te willen bevorderen, dat aan de Leidsche Duinwatermaatschappij toe stemming werd verleend tot levering van duinwater aan die gemeente. Ons College kon daartoe destijds, zooals ook in Uwe Vergadering van 6 Juli 1916 in antwoord op een tweetal vragen van Uw medelid, den heer Sijtsma, is medegedeeld, tot zijn leedwezen geen vrijheid vinden. Het verbruik zou volgens een ingesteld onderzoek vrij aanzienlijk kunnen zijn en wij achtten het daarom uit een voorzichtigheidsoogpunt niet geraden de prise d'eau te Katwijk, die toch reeds belast is met het waterverbruik van een 7 tal gemeenten buiten Leiden, nog weder met een dergelijk waterverbruik te belasten. Het hygiënisch belang voor onze gemeente bij deze aansluiting kon o.i. ook lang niet in die mate gelden als het geval was bij vroeger aan andere gemeenten toegestane aansluitingen, aangezien Warmond niet onmiddellijk aan Leiden grenst. Sindsdien is het gemeentebestuur van Warmond, zoowel mondeling als schriftelijk herhaaldelijk op zijn verzoek terug gekomen, terwijl U in de maand Augustus van het afgeloopen jaar een desbetreffend adres van de Leidsche Duinwatermaat schappij bereikte, hetwelk in Uwe Vergadering van 23 Augustus 1920 in handen van ons College ten fine van praeadvies werd gesteld. Aanvankelijk waren wij met de Commissie van Fabricage van meening, dat op dit adres geen gunstig praeadvies mocht worden uitgebracht. Ook al was ons eenerzijds gebleken dat het waterverbruik door Warmond lager kon worden geraamd, dan op 125 M3 per dag, gelijk in 1916 op grond van door de Leidsche Duinwatermaatschappij verstrekte gegevens werd aangenomen, terwijl anderzijds het hygiënisch belang voor Leiden bij eene goede drinkwatervoorziening van Warmond hooger moest worden gesteld dan in 1916, in verband met de belangrijke toeneming van het verkeer tusschen Warmond en Leiden, men denke slechts aan de groote ontwikkeling der watersport in de laatste jaren, toch achtten wij ons niet ver antwoord de inwilliging van het verzoek tot waterlevering te bevorderen, aangezien ons uit eene mededeeling van den Commissaris der gemeente bij de Leidsche Duinwatermaat- schappij was gebleken, dat de capaciteit van de prise d'eau nauwelijks voldoende kon worden genoemd, om aan het steeds toenemend waterverbruik behoorlijk het hoofd te bieden. Ook na kennisneming van een aan de Leidsche Duinwater maatschappij uitgebracht rapport van den ingenieur A. D. Heederik, Directeur van de vereenigde Ingenieursbureaux voor bouw- en waterbouwkunde te Rotterdam over de capaciteit der prise d'eau, bleven wij van meening, dat elke niet strikt noodzakelijke vermeerdering van het waterverbruik moest worden vermeden, zoolang niet de capaciteit der prise d'eau was uitgebreid. Inmiddels verzocht de maatschappij bij adres van 15 Maart toestemming tot uitbreiding der prise d'eau op hare gronden, genaamd Klein- en Groot Berkheide, onder Wassenaar, o.a. door het maken van 22 stuks putten ter diepte van 12 M., waardoor de capaciteit der prise d'eau volgens opgave van den heer Heederik met 22 X 6 M3 of met 132 M3 wordt ver groot voor elk uur, dat alle nieuw-boringen kunnen worden gebruikt. In Uwe Vergadering van 20 Juni j.l. (Ingek. Stukken No. 180) werd tot een en ander toestemming verleend. Met het oog op deze uitbreiding der prise d'eau wendde het Gemeentebestuur van Warmond zich bij schrijven van 21 April andermaal tot ons College, teneinde te vernemen, of na de tot standkoming van de uitbreiding nog bezwaren bestonden aan de Leidsche Duinwatermaatschappij toestemming te verleenen om Warmond van drinkwater te voorzien. Uit de terzake ingewonnen adviezen bleek ons, dat de Commissaris der gemeente bij de Leidsche Duinwatermaat schappij de bezwaren tegen de waterlevering aan Warmond, voorzoover die met de capaciteit der prise d'eau verband hielden, vervallen achtte, zoodra de uitbreiding zou zijn tot stand gekomen, eene opinie, waarmede ook de Commissie van Fabricage zich kon vereenigen. Evenmin bestond by de Gezondheidscommissie bezwaar, weshalve wij besloten aan het Gemeentebestuur van Warmond te antwoorden, dat ons College in beginsel bereid was de gevraagde medewerking na de tot standkoming van de uitbreiding der prise d'eau en mits deze aan de verwachtingen beantwoorddè, bij U te verleenen. Reeds voor het tot standkomen dier uitbreiding eene be slissing van Uwe Vergadering uit te lokken was naar ons oordeel minder gewenscht. Blijkens schrijven van 16 dezer stelt het Gemeentebestuur van Warmond echter bijzonder veel prijs op eene spoedige beslissing, ook van Uwe Vergadering, aangezien het, indien ook Uwe toestemming is verkregen, een aanvang meent te kunnen maken met den aanleg der noodige werken in zijne gemeente. Onzerzijds bestaat geen overwegend bezwaar de zaak reeds nu bij U aanhangig te maken, nu Warmond bij eene spoedige beslissing groot belang blijkt te hebben, aangezien zij anders op andere wijze moet trachten zich van goed drinkwater te voorzien. Slechts zal aan de toestemming de uitdrukkelijke voorwaarde moeten worden verbonden, dat niet alleen de uitbreiding der prise d'eau is tot stand gekomen, doch dat bovendien vooraf moet blijken, dat de capaciteit in voldoende mate is vergroot. De risico, of inderdaad zoodanige vergroo ting der capaciteit zal worden bereikt, berust dus bij de ge meente Warmond, indien zij meent reeds vóór de tot stand koming der uitbreiding met den aanleg van de noodige werken een aanvang te kunnen maken. Op grond van een en ander en onder verwijzing naar de ter visie liggende stukken geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging aan de Leidsche Duinwatermaatschappij ver gunning te verleenen aan de gemeente Warmond duinwater te leveren, onder de navolgende voorwaarden: a. dat met de waterlevering geen aanvang wordt gemaakt, alvorens de aanhangige uitbreiding der prise d'eau geheel ten genoegen van ons College zal zijn tot stand gekomen en tevens vooraf gebleken is, dat de capaciteit der prise d'eau door die uitbreiding in voldoende mate, ter beoordeèling van ons College, is vergroot; b. dat de door de Leidsche Duinwatermaatschappij met de gemeente Warmond te sluiten overeenkomst in zake de levering van duinwater aan die gemeente aan de goedkeuring van ons College is onderworpen; c. dat deze vergunning ophoudt van kracht te zijn, indien daarvan vóór of op 1 Januari 1923 geen gebruik is gemaakt. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 6