130 gemis van een deel der bezoldiging gedurende den vacantietijd. Wij hebben hier het oog op ambtenaren, die in het genot van vrijen kost zijn. Indien dergelijke ambtenaren met vacantie gaan, missen zij een deel van hun traktement en het kan dus billijk heeten hun voor dit gemis eene vergoeding te geven, zooals in artikel 24 der verordening regelende den rechtstoestand is bepaald. Van het toekennen van de ge vraagde vacantie-toelage kunnen wij echter de billijkheid niet inzien, vermits, gelijk gezegd, bij het vaststellen van het traktement uit den aard der zaak met den vacantietijd is rekening gehouden. Adressant grondt zijn verzoek op het bovenaangehaalde artikel 38 van het ontwerp-ambtenarenwet der Staatscommissie. Doch dit kan naar onze meening allerminst als argument voor inwilliging gelden. Nu tengevolge van het rapport der Staatscommissie de toekening eener vacantietoelage een punt van overweging bij de Regeering uitmaakt, dient, afgezien van de principieele bezwaren, in ieder geval de beslissing van den wetgever te worden afgewacht. Anders wordt vooruitgeloopen op eene wettelijke regeling en kan zich het zonderlinge geval voor doen, dat men met het oog op eene wettelijke bepaling regelingen treft, terwijl die wettelijke bepaling juist niet tot stand komt of in een geheel anderen vorm, dan men zich louter op grond van een ontwerp eener Staatscommissie heeft gedacht". Aangezien ons College nog steeds dit gevoelen is toegedaan, kunnen wij U ook thans niet aanraden de inmiddels weder ingekomen ter visie liggende adressen, waarin een verzoek van dezelfde strekking gedaan wordt, in gunstige overweging te nemen, noch aan te nemen het hierachter afgedrukte voor stel van den heer Dubbeldeman, hetwelk voorzooveel het be trekking heeft op het toekennen van een vacantie-toelage in Uwe Vergadering van 2 Augustus 1920 in handen van ons College werd gesteld ten fine van praeadvies. Trouwens ook de Regeering is blijkens de Memorie van Antwoord betreffende het wetsontwerp tot regeling van den rechtstoestand van ambtenaren op haar aanvankelijk voorstel in deze teruggekomen. Terecht wordt door haar, de overige principieele bezwaren daargelaten, opgemerkt, dat de vacantie- toelage het karakter draagt van een min of meer onregel- matigen vorm van algemeene weddeverhooging. En voor een dergelijke indirecte weddeverhooging is in deze gemeente, na de aanzienlijke salarisverhooging in 1920 en Uw nog kort geleden genomen besluit tot afschaffing van de vroeger van de ambtenaren en werklieden gevorderde bijdragen voor weduwen- en weezenpensioen, een besluit waardoor de ge meente een ontvangst van niet minder dan ƒ80.000.per jaar derft, ook met het oog op den tegenwoordigen finan- cieelen toestand zeer zeker geen aanleiding. In een tijd, waarin zuinigheid in alle opzichten dringend geboden is, achten wij eene meerdere jaarlij ksche uitgave van 40.000. welke van aanneming van het voorstel Dubbeldeman het gevolg zou zijn, voor het beoogde doel eenvoudig weg niet verantwoord. Wij geven U mitsdien andermaal in overweging niet in te gaan op de verzoeken, om aan de gemeente-ambtenaren eene vacantie-toelage te geven en evenmin het voorstel van den heer Dubbeldeman, om het gemeentepersoneel tot een salaris- grens van ƒ3500.in het genot te stellen van een vacantie- toelage van /30.aan te nemen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Ondergeteekende stelt voor, het gemeentepersoneel voor 1920 in het genot te stellen van 4 dagen verlof boven het reeds vastgestelde verlof en een vacantietoelage van 30. tot een salarisgrens van ƒ3500.zulks in afwachting van een definitieve herziening der Rechtspositie- (Werklieden en Ambtenaren) en Salarisverordening. M. Dubbeldeman. N°. 227. Leiden, 4 Juli 1921. Bij U w besluit van 20 November 1919 (Ingek. Stukken no. 344) werd aan de woningbouwvereeniging »de Eendracht" een voorschot met bijdrage verleend voor den bouw van 05 woningen en 1 pakhuisje op een terrein benoorden den Lagen Rijndijk. Zooals wij destijds reeds mededeelden, omvatte dit plan aanvankelijk den bouw van 74 woningen en 1 pakhuisje. Aangezien echter niet de beschikking kon worden verkregen over het perceel Sectie K no. 1419, waarvan voor een goede uitvoering van dit bouwplan een strook van 540 M2. be- noodigd was, moest het bouwplan voorloopig met 9 woningen worden verkleind. De Minister van Arbeid bleef er intusschen op aandringen, dat de gemeente op dit perceel de hand zou leggen weshalve met den eigenaar andermaal onderhandelingen werden aangeknoopt, die eindelijk tot overeenstemming leidden. Bij Uw besluit van 21 Maart 1921 (Ingek. Stukken no. 90) werd tot den aankoop van het 2000 M*. groote terrein be sloten voor de som van 8000.—, benevens 3000.voor de verplaatsing en den herbouw elders van den opstal en 7000.wegens bedrijfsschade. Daarop diende de vereeniging bij haar schrijven van 5 April j.l. een verzoek in om haar voor den bouw der nog ontbrekende 9 woningen den benoodigden grond te verkoopen, benevens om haar voor den bouw dezer woningen een voorschot met bijdrage te verleenen. Ons College kan zich, evenals de verschillende commissiën, wier advies werd ingewonnen, met het plan vereenigen. De verkoopprijs van den grond ware op f 4.per M2. te' stellen. Indien toch de volle aankoopkosten op de op den grond te bouwen woningen werden gelegd, zouden deze huizen, in vergelijking met die van andere bouwplannen, onevenredig zwaar worden belast. Het verlies, dat de gemeente daardoor thans lijdt kan goedgemaakt worden, door het maken van eenige winst op den verkoop van anderen grond. Voor verdere bijzonderheden betreffende de stichtings- en exploitatiekosten, meenen wij te kunnen volstaan met naar de in de Leeskamer ter visie liggende stukken te verwijzen. We merken slechts op, dat, waar de 9 en 65 woningen als een geheel moeten worden beschouwd een afzonderlijke exploitatie daarvan ons niet gewenscht voorkomt. Om deze reden lijkt het ons ook beter het voorschot voor de 65 woningen te verhoogen, dan voor de 9 woningen een afzonderlijk voorschot te verleenen. Van deze gelegenheid kan tevens gebruik gemaakt worden om het raadsbesluit van 20 November 1919 in overeenstemming te brengen met het Kou. Besluit van 9 October 1920, n°. 49. Bij dit raadsbesluit werd aan de vereeniging een voorschot van 390 300.verleend, terwijl bij het genoemde Kon. Besluit aan de gemeente een voorschot van 430.500.— werd toegekend, in verband met het feit, dat de aanbesteding de raming met 40.200.overtrof. Nu werd wel in Uw zitting van 29 Maart 1920 (Ingek. Stukken no. 104) de verhooging van het voor schot met dit bedrag in uitzicht gesteld, doch een definitief besluit daaromtrent werd nog niet genomen. Wij vragen voorts nog Uwe aandacht voor een ander punt, den bouw dezer 9 huizen betreffende. De vereeniging heeft er groot belang bij, dat met dezen bouw zeer spoedig kan worden aangevangen. In de eerste plaats hierom wijl zij het werk gaarne in eigen beheer zou willen uitvoeren. Zij bouwt n.l., zooals U bekend is, met Rijks voorschot en een bijdrage der gemeente, ook het badhuis aan de Medusastraat in eigen beheer en zou aan de hiermede belaste werklieden ook den bouw van deze 9 woningen willen opdragen. Waar het hier een bouwwerk geldt dat zich door zijn geringen omvang uitnemend leent voor het nemen van een tweede proeve met het eigen beheersysteem, terwijl de eerste proeve als geslaagd mag worden beschouwd, aangezien de resultaten, die zoowel met betrekking tot het uitwendig aanzien als uit een finantieel oogpunt bij het badhuis bereikt werden, alleszins gunstig genoemd kunnen worden, daar meent ons College den wensch der vereeniging om ook deze 9 woningen in eigen beheer te doen bouwen te mogen onder steunen, vooral ook vermits de kosten eener openbare aan besteding onevenredig op dit kleine complex zouden drukken. Voor het welslagen van dit voornemen is het echter gewenscht dat de vereeniging over dezelfde werklieden kan beschikken, die het badhuis tot volle tevredenheid van de vereeniging en ons College bouwden, doch daartoe is noodig, dat zij thans reeds met hen kan contracteeren. Wanneer toch de geheele, veel tijd vorderende, administratieve behandeling van de ver hooging de rijksvoorschotten moet worden afgewacht, ontgaat deze gunstige gelegenheid der vereeniging zeker, aangezien de hier bedoelde, als goede vakmannen bekend staande werklieden dan inmiddels elders werk zullen hebben aange nomen. In de tweede plaats zou de vereeniging gaarne onverwijld met den bouw willen aanvangen wijl de 65 woningen zoo goed als gereed zijn en een te groote tijdruimte tusschen het in exploitatienemen van de beide deelen van dit plan uiter aard niet gewenscht is. Bovendien is het huidige seizoen voor den bouw uitnemend geschikt; indien thans kou worden begonnen zou het geheele complex voor den winter gereed kunnen zijn. In verband met het een en ander hebben wij, teneinde de behandeling dezer aangelegenheid zooveel mogelijk te be spoedigen, den Minister van Arbeid verzocht, in afwachting van de latere definitieve verhooging der rijksvoorschotten, deze verhooging thans reeds in uitzicht te stellen, alsmede om toe te staan, dat de bouw der woningen in eigen beheer geschiedt en met de werkzaamheden onmiddellijk een aan vang wordt gemaakt. Ons College vleit zich, dat het door den Minister in zijn bekende circulaire van 1 Juni jl. ingenomen standpunt ten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 16