133 zulks zal blijken noodzakelijk te zijn, gedurende de maanden Augustus en September a. s. als plaatsvervangend wethouder op te treden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Wetb. van Leiden. N°. 220. Leiden, 4 Juli 1921. Ter voldoening aan het bepaalde bij art. 1 der verordening van 1 Juni 1911, houdende Reglement van de Gemeentelijke Bank van Leening te Leiden, hebben wij de eer U, ter ver vulling van de vacature van Commissaris dier instelling, welke op 1 Juli j.l. is ontstaan door de periodieke aftreding van den heer Th. B. J. Wilmer, na raadpleging van Commis sarissen, het volgende dubbeltal aan te bieden: 1°. Th. B. J. WILMER. 2#. J. SPLINTER Gzn. Wij verzoeken U alsnu tot eene benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 221. Leiden, 4 Juli 1921. Tegen inwilliging van nevensgaand verzoek van Mevrouw B. Alterde Jong bestaat bij ons College geenerlei bezwaar. Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging Mevrouw B. Alter—de Jong wederom voor den tijd van drie jaren in hare betrekking van Stads-Vroed vrouw te bestendigen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan Burgemeester en Wethouders alhier. WelEd. Achtbare Heeren, Ondergeteekende B. Alter de Jong. Stadsvroedvrouw alhier geeft met verschuldigde eerbied te kennen dat zij gaarne in hare betrekking als Stadsvroedvrouw bestendigd wenscht te worden. Een gunstig antwoord hierop te gemoet ziende heeft zij de eer te zijn van UEd. Achtbare Dw. Dresse B. Alterde Jong. Leiden Juni 1921. N*. 222. Leiden, 4 Juli 1921. Zooals uit het in de Leeskamer nedergelegd gewijzigd adres blijkt is het inderdaad de bedoeling van Mevr. de wed. M. W. Muys van der Moer geb. La Seur, om af te treden als lid van het College van Vrouwen-Kraammoeders. Het advies van dat college is thans ook in overeenstemming gebracht met het gewijzigd verzoek. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging aan Mevr. Muys van der Moer voornoemd thans het gevraagd ontslag eervol te verleenen, met dankbetuiging voor de door haar bewezen langdurige diensten. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 223. Leiden, 4 Juli 1921. Bij de behandeling van de nieuwe schoolgeldregelingen voor het Gymnasium en de Hoogere Burgerscholen, in Uwe Vergadering van 25 April j.l. werd om praeadvies in onze handen gesteld een voorstel van Uw medelid den heer Groeneveld. luidendeOndergeteekende stelt voor Burgemeester en Wethouders te verzoeken eene regeling te ontwerpen, waardoor aan leerlingen van Gymnasium en Hoogere Burgerscholen kosteloos leermiddelen kunnen worden verstrekt en de ouders kunnen worden ondersteundindien zulks noodig is." Uit hetgeen het lid van ons College, meer in het bijzonder belast met de zaken van onderwijs, bij die gelegenheid heeft opgemerkt, is U reeds gebleken, dat ook wij van meening zijn, dat het alleszins gewettigd is om in bepaalde gevallen de kosten der leermiddelen voor leerlingen der genoemde onderwijs inrichtingen geheel of gedeeltelijk ten laste van de gemeente te brengen. Wij achten het evenwel niet raadzaam het kosteloos verstrekken van leermiddelen te doen geschieden volgens eene vaste regeling, zooals de heer Groeneveld, blijkens het door hem in die vergadering gesprokene, zich dit voorstelt. Eene regeling, welke aldus zoude zijn, dat «iedereen weet, wat hij krijgen kan", zoude o. i. moeten worden gekoppeld aan het schoolgeldtarief en dat schijnt ons geenszins gewenscht. Beter lijkt het ons, dat de leerlingen voor wie zulks naar onze meening noodig is, tot welke klasse der helfingstabel hunne ouders of verzorgers dan ook behooren, de leermiddelen zij het dan ook in sommige gevallen slechts voor een deel kosteloos zullen kunnen ontvangen. Dat is dan tevens een middel om het stroeve stelsel der progressieve schoolgeldregeling éenige soepelheid bij te brengen. Ook zou, werd het kosteloos verstrekken van leermiddelen vastgekoppeld aan de schoolgeldregeling, het Bestuur der bijzondere Hoogere Burgerschool door het wettelijk voorschrift betreffende de schoolgeldregeling voor de bijzondere scholen indirect worden genoopt ten aanzien van het verstrekken van leermiddelen dezelfde gedragslijn te volgen ais voor de gemeente zoude gelden. En tegen dergelijken zijdelingschen dwang bestaat o. i. wel eenig bezwaar. Het schijnt ons niet overbodig te vermelden, dat wij niet alle leermiddelen kosteloos zouden wenschen te zien verstrekt. Begrijpen wij het door den heer Groeneveld in uwe boven genoemde vergadering gesprokene goed, dan vallen onder het woord «leermiddelen", in zijn voorstel voorkomende, niet alleen atlassen, cahiers en dergelijke, maar b.v. ook de studieboeken. Nu is het o. i. niet noodig en niet wenschelijk ook leer middelen te verstrekken, welke na een bepaalden tijd kunnen worden gemist. Wij denken in dit verband aan boeken, die bij bevordering tot eene hoogere klasse en bij het verlaten der school niet meer gebruikt worden. Die leermiddelen dan zouden wij den leerlingen in bruikleen wenschen te geven. Verder dan het kosteloos verstrekken of het in bruikleen geven van leermiddelen moet o. i. niet worden gegaan. Wij moeten U dan ook ten stelligste ontraden op het voorstel van den heer Groeneveld in te gaan, voorzoover het betreft onder steuning van de ouders, die de (eventueele) verdiensten van hunne kinderen niet kunnen missen. Afgescheiden nog van de vraag, of het op den weg van de gemeente ligt dien steun te verleenen, schijnt het ons niet mogelijk daarvoor eene regeling te treffen, welke prac- tisch bruikbaar is, omdat wel niemand zal kunnen zeggen, wat een bepaalde leerling(e) dezer onderwijs-inrichtingen over de verschillende jaren, waarin het onderwijs wordt genoten, zoude hebben kunnen verdienen, indien hij (zij) in plaats van de school te bezoeken, arbeid verrichtte. Resumeerende zouden wij dus in zooverre wenschen tegemoet te komen aan het bovenbedoelde voorstel, dat van gemeente wege leermiddelen kosteloos worden verstrekt of in bruikleen gegeven aan leerlingen van het Gymnasium en de gemeente lijke Hoogere Burgerscholen, die daarvoor naar onze meening in aanmerking komen. Het spreekt wel vanzelf, dat zelfs bij benadering niet kan worden gezegd, welk bedrag daarvoor per jaar noodig zal zijn. Wij meenen echter dat voorloopig met een bedrag van 1000.kan worden volstaan. Mitsdien geven wij U in overweging 'om door vaststelling van den hierbij overgelegden staat van af- en overschrijving, dienst 1921 een bedrag van f 1000.te onzer beschikking te stellen, teneinde van gemeentewege kosteloos leermiddelen te kunnen verstrekken of in bruikleen te geven aan leerlingen van het Gymnasium en de gemeentelijke Hoogere Burger school, die daarvoor naar de meening van ons College in aanmerking komen. Op den post voor «Onvoorziene Uitgaven,waarvan het bedrag van f 1000.moet worden afgeschreven, is thans nog 104115.— beschikbaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 224. Leiden 4 Juli 1921. Onder mededeeling, dat ons College zich met nevensgaand voorstel van de Commissie van Beheer over de Gestichten «Endegeest", «Voorgeest" en «Rhijngeest" kan vereenigen, geven wij Uwe Vergadering in overweging door vaststelling van den hierbijgaanden suppletoiren begrootingsstaat ten be hoeve van den bouw van een zuster- en broederhuis, een bedrag van 150.000.ter beschikking van genoemde com missie te stellen ter storting in het Afschrijvings- en Ver nieuwingsfonds, onder bepaling, dat dit bedrag uit de exploi tatie der gestichten in 40 jaren zal worden afgelost en dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 13