MAANDAG 30 MEI 1921. 203 er vóór te stemmen, ofschoon het wel een beetje buiten de orde is, want bij dit voorstel van Burgemeester en Wet houders gaat het niet over de inrichting, doch over den bouw der school. Of het voorstel van den heer de Lange wordt aangenomen of niet, dat. zal geen invloed hebben op het voorstel, zooals het vóór ons ligt, want het gebouw is volgens de verklaring van den Directeur van Gemeentewerken in te richten voor een en ook voor twee scholen. Ondanks dat formeele bezwaar is het voorstel van den heer de Lange geheel in mijn geest. Van bevoegde zijde is er mijn aandacht op gevestigd, dat het ongewenscht is de klassen voor de jongere leerlingen op de bovenverdieping in een schoolgebouw te huisvesten en daarom zou het beter zijn, dat het gebouw, om het in twee scholen te verdeelen, niet door een horizontaal vlak, maar door een verticaal vlak in tweeën werd gescheiden. Dan was het mogelijk de jongere leerlingen beneden te houden, zoo dat zij niet de trappen op en af behoeven te loopen. Ik zou willen vragen of dat mogelijk is bij de plannen, welke voor ons liggen. Mijnheer de Voorzitter! Er zijn tegenwoordig politieke par tijen, die aansturen op invoering van een 8ste leerjaar op de lagere scholen. Het is wel nog niet zoo ver, maar wat nog niet is kan komen zoo is het ook met het 7de leer jaar gegaan en daarom is mijn vraag of bij den bouw van deze school op de uitbreiding met een 8ste leerjaar is gerekend. Wij hebben bij de bestaande scholen ook moeilijk heden in verband met de invoering van het zevende leerjaar en daarom is het gewenscht om, als men nieuwe gebouwen gaat zetten, rekening te houden met de mogelijkheid van verdere uitbreiding. Ook al mochten de inlichtingen, welke ik naar aanleiding van deze vragen krijg, ongunstig zijn, dan zal ik toch geen voorstel tot wijziging doen, omdat even- tueele aanneming van zulk een voorstel te veel vertraging zou veroorzaken, terwijl de nieuwe schoolruimte dringend noodig is. De heer van der Lip. M. d. V. Ik wensch te beginnen met hetgeen de heer Eerdmans in het midden heeft gebracht. Deze heeft wel geen voorstel ingediend om dezen schoolbouw uit te stellen, maar hij zou voor zulk een uitstel toch wel wat gevoelen. Terecht is er door den heer van Hamel op gewezen, dat daarvan geen sprake kan zijn. De heer Eerdmans kent misschien de geschiedenis van dezen schoolbouw niet, deze houdt toch verband met den slechten toestand van de school aan de Mare, die door de autoriteiten, ik mag wel zeggen, is afgekeurd. Wij hebben dus moeten zoeken naar een geschikte gelegenheid in de buurt om een school te bouwen en wij zijn zoo gelukkig geweest die te vinden op het Schutters veld. Indertijd is hier in den Raad ook medegedeeld, dat, als die school klaar is, de school aan de van de Werffstraat tijdelijk naar de school aan de Mare zou worden overgebracht en dan de school aan de van der Werffstraat zou worden verbouwd. Ik zeg niet, dat die plannen per se verwezenlijkt zullen worden, maar zoo hebben wij ons toen den gang van zaken gedacht. De school aan de Mare kan niet in gebruik blijven en een uitweg is gevonden door het bouwen van een school op het Schuttersveld. De heer Eerdmans vreest, dat misschien de schoolbevolking zal afnemen. Ik geloof dat niet. Hij moet hierbij niet ver geten, dat het verschil tusschen de scholen 2de en 3de klasse zal verdwijnen en nu is mijne ervaring deze, dat het op het oogenblik ontzettend moeilijk is om alle leerlingen op de scholen 2e klasse te plaatsen. Het aantal leerlingen, dat zich nu weer aangemeld heeft, is zoo groot dat wij met de handen in het haar zitten, hoe al die leerlingen te plaatsen. Wordt het verschil weggenomen, dan zullen ook op de andere scholen die kinderen geplaatst kunnen worden. Ik geloof niet, dat er op het oogenblik aan te denken valt, dat wij het buiten deze school zouden kunnen stellen. Ik geloofeerder, dat er mettertijd nog een school bij zal moeten komen dan dat wij er een zullen kunnen uitsparen. Bovendien zou uitstel dit bezwaar medebrengen dat, wan neer wij de zaak bijvoorbeeld nog een jaar aanhielden en het volgend jaar toch tot den bouw zouden moeten be sluiten, wij de subsidie ad 25 welke wij thans nog van het Rijk kunnen krijgen, zouden derven. Op dit voordeel mag wel goed gelet worden. Ik meen dus, dat er geen enkele reden is deze zaak, welke nu reeds zoo lang aan de orde is geweest, weder op losse schroeven te gaan zetten; zij moet nu eens tot een einde komen. In dit verband wil ik tevens een antwoord geven aan den heer Groeneveld, die een geheel andere indeeling der school heeft bepleit; hij wil de school zoo gebouwd hebben, dat niet alle kinderen van één school naar boven moeten gaan. Volgens hem moet de scheiding tusschen de beide scholen niet hori zontaal, maar verticaal gevonden worden. Ik heb er nooit van gehoord, dat het voor jonge kinderen zoo bezwaarlijk is trappen te loopen, wel voor oude mensehen. In ieder geval geldt ook hier weer het bezwaar, dat de heer Groeneveld de zaak weder geheel op losse schroeven zou zetten wij zouden dan weder van voren af aan moeten beginnen met den Inspecteur en de Plaatselijke Schoolcommissie te hooren. Ik zou dus in overweging willen geven dit idee te laten varen; ik zie niet in wat er tegen is om kinderen van dezen leeftijd trappen te laten loopen. Het lijkt mij eerder gezond dan gevaarlijk. Wat betreft het amendement van den heer de Lange, dat ondersteund is door den heer Meijnen, de opinie daaromtrent van Burgemeester en Wethouders, die parallel loopt met wat door de heeren van Hamel en Groeneveld in het midden is gebracht, is dat wij hier eigenlijk iets te behandelen krijgen wat niet aan de orde is. Het gaat thans alleen over den bouw van de school, over de vraag welk gebouw daar zal verrijzen; verder is er niets aan de orde. De heeren de Lange en Meijnen willen nu ook omtrent de inrichting van die school een besluit nemen. Burgemeester en Wethouders achten het beter om die kwestie naderhand bij den Raad aanhangig te maken, als ter sprake komt de reorganisatie van het lager onderwijs. Dat zullen wij doen zoodra wij weten wat de Minister beslist heeft omtrent het verzoek in zake het ambulantisme. Wanneer ons deze beslissing bekend is, zullen wij hier komen met onze reorganisatieplannen. Dan lijkt het mij de tijd te zijn de kwestie te bespreken, of wij hier zullen komen tot 2 scholen dan wel tot 1 school. Ik geloof ook wel, dat het den kant van den heer de Lange zal uitgaan, maar waartoe dient het thans deze kwestie erbij te halen? Wij hebben het op het oogenblik alleen over het gebouw. Men zou terecht aanmerking kunnen maken, wanneer het plan zoo was, dat de school niet voor 2 scholen gebruikt zou kunnen worden, maar uit de stukken blijkt dat zij kan gebruikt worden als 1 school en als 2 scholen. Men heeft dus wat men hebben wil. Laten wij de inwendige inrichting thans buiten beschouwing laten; die kwestie komt later aan de orde. Ik sprak zoo even van de school aan de Mare. Gesteld dat het plan van vroeger, dat aan den Raad is medegedeeld, eens uitgewerkt werd; dan zouden wij kunnen beginnen met de school van de Mare onder te brengen in de school op het Schuttersveld; maar dat zou onmogelijk zijn als het amendement van den heer de Lange werd aangenomen, want dan zouden het al aanstonds twee scholen moeten worden. Ik meen dus, dat het amendement geen aanbeveling verdient. Ik wil met deze zaak liever wachten totdat wjj weten wat de Minister wil. Dan zal vanzelf de inrichting der scholen aan de orde komen. Verder heelt de heer de Lange gezegd: welk een raar figuur zullen wij nu toch slaan, wij moeten dispensatie vragen van artikel 8 der lager onderwijswet? Indien de heer de Lange de moeite neemt even artikel 194 der wet op te slaan, zal hij daarin zien, dat aan de eischen, gesteld in artikel 8, niet behoeft te worden voldaan vóór 1 Januari 1924. Volgens de wet hebben wij dus het recht tot genoemden datum een school met 600 leerlingen te houden en is het onnoodig dispensatie te vragen. Ik ben niet van plan de reorganisatie van het onderwijs zoo lang mogelijk uit te stellen, maar in verband met de plannen om de school aan de van der Werff-straat te verbouwen, die school tijdelijk onder te brengen in het schoolgebouw op de Mare en de school aan de Mare te verplaatsen naar het Schuttersveld, zou het onverstandig zijn thans reeds te beslissen over de inrichting van de nieuw te stichten school. Ik heb daarom met genoegen gehooid wat de heer Groeneveld heeft gezegd. Alleen heb ik deze verklaring van hem niet begrepen: als het voorstel van den heer de Lange in stemming komt, zal ik er vóór stemmen. Dat komt waarschijnlijk door het staartje van het voorstel van den heer de Lange, luidende: »elk met een eigen niet ambulant hoofd". Dat valt, denk ik, in den smaak van den heer Groeneveld, maar het behoeft voor hem toch geen aanleiding te zijn zijn stem aan het voorstel van den heer de Lange te geven. Ik zeg niet, dat de heer de Lange het als lokaas heeft gebruikt, maar het doet toch, dunkt mij, als zoodanig dienst hoewel het absoluut overbodig is, want voor het geval er twee scholen met 7 klassen komen, denkt geen sterveling er aan de hoofden ambulant te maken. Ik heb indertijd reeds gezegd, dat Burgemeester en Wethouders er niet aan dachten voor te stellen ook voor de kleine scholen het ambulantisme te behouden. Afgezien nog van de vraag of de Minister het wel zou goedkeuren, behoeft niemand bang te zijn, dat, als er twee aparte scholen komen, de hoofden ambulant zullen zijn. De heer Meijnen heeft een betoog gehouden over het cijfer van 270 leerlingen, waarvan in het Ingekomen Stuk met betrekking tot het aantal leerkrachten wordt gesproken. De heer Meijnen heeft gezegd: wij, leden van de Plaatselijke Schoolcommissie, zouden ons vergist hebben, maar ik meen integendeel, dat Burgemeester en Wethouders het niet goed uitgerekend hebben. Burgemeester en Wethouders hebben

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 9