MAANDAG
30 MEI 1921.
201
meester en Wethouders, na de algemeene maatregel dit toelaat,
dit voorstel hebben gedaan.
De heer van Eck. M. d. V. Wat die onregelmatigheid
betreft, dat de zaak bij den eenen dienst anders zou zijn
geregeld dan bij den anderen, ik geef die toe, maar het zou
een aanleiding kunnen zijn ook bij die andere diensten
denzelfden regel in te voeren, welken wij hier aannamen.
Wat aangaat de invloeden, welke volgens den heer van
der Lip bij den Raad werken, het is slechts de vraag of die
ten goede dan wel ten kwade werken. De benoemingen door
den Raad bieden meer waarborg, dat zij niet uit een te
kleinen kring geschieden en door Burgemeester en Wethouders
niet te veel met de banden van vriendschap en verwantschap
wordt rekening gehouden, In het algemeen is er, als de Raad
benoemt, meer zekerheid, dat de benoemingen objectief plaats
hebben, dan wanneer Burgemeester en Wethouders benoemen.
Ik wensch de benoemingen door den Ra<;d alleen als een
soort contróle. In het algemeen volgt de Raad de aanbevelingen
van Burgemeester en Wethouders, maar het scheelt heel veel
of Burgemeester en Wethouders het doen, geheel souverein,
dan wel of zij met een aanbeveling komen en dus weten, dat
de Raad er altijd achterstaat met zijn contróle en, als er
vergissingen of misbruiken plaats hebben, redres kan aan
brengen. Ik handhaaf dus mijn standpunt.
De heer van der Lip. Ik geloof, dat de heer van Eck de
zaak een klein beetje verkeerd voorstelt.
Hij spreekt van contróle van den Raad, maar dat is mij
niet duidelijk. Hij wil de benoeming bij den Raad brengen,
want als Burgemeester en Wethouders een aanbeveling bij
den Raad indienen, dan mag de Raad benoemen wien hij wil.
Dus de heer van Eck moet klaren wijn schenken en niet
spreken van een zekere contróle van den Raad. Hij wil het
geheele benoemingsrecht bij den Raad brengen, en dat is
geen quaestie van contróle.
Wat betreft de bewering, dat de Raad bij benoemingen
altijd met Burgemeester en Wethouders medegaat, daarvan
hebben wij wel eens een andere ondervinding opgedaan.
Meermalen is de Raad van onze aanbeveling afgeweken en
op die manier zijn soms menschen benoemd, die gebleken zijn
niet de rechte personen op de rechte plaats te zijn.
De heer van Eck. M. d. V. Het spreekt van zelf dat, als ik
spreek vari contróle, dit niet letterlijk moet opgevat worden.
In het algemeen, ik mag zeggen in 99 van de 100 gevallen
benoemt de Raad de door Burgemeester en Wethouders
voorgedragen of aanbevolen personen en is het benoemingsrecht
van den Raad eigenlijk niet meer dan een contróle.
De Voorzitter. Als de heer van Eck zegt, dat de Raad
meer waarborgen zou bieden voor een goede behandeling van
zaken, dan moet ik verklaren dat dit een voorstelling van
zaken is waarachter ik een groot vraagteeken moet plaatsen.
Ik wil vragen: welk College staat meer onder den invloed
van buiten: het college van Burgemeester en Wethouders
dan wel de Raad?
De beraadslaging wordt gesloten.
Het gewijzigd en aangevuld voorstel van Burgemeester en
Wethouders sub la wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
Met 18 tegen 8 stemmen wordt vervolgens overeenkomstig
het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub 16 besloten.
Vóór stemmen de heeren Heemskerk, Oostdam, van Hamel,
Splinter, Eerdmans, Bisschop, Sanders, Meijnen, de Lange,
Mulder, Wilbrink, Bots, van der Lip, Kuivenhoven, F. Eikerbout,
Wilmer, Stijninan, en de Voorzitter.
Tegen stemmen: Mevr. DubbeldemanTrago, de heeren
van Eck, Dubbeldeman, Sijtsma, A. Eikerbout, van Stralen,
Groeneveld, en Mevr. BaartBraggaar.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub 1c wordt
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Ten slotte worden de sub I genoemde 4 verordeningen,
aldus gewijzigd en aangevuld, opnieuw vastgesteld.
VIII. Verordening, houdende wijziging der verordening van
den 3en September 1895 (Gem. Blad No. 6), voor de Hoogere
Burgerschool voor Jongens.
(Zie Ing. St. No. 166.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen 1 tot en met 8 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna
de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming wordt vastgesteld.
IX. Verordening, houdende wijziging der verordening van
7 Mei 1896 (Gem. Blad No. 5), voor de Hoogere Burgerschool
voor Meisjes.
(Zie Ing. St. No. 166.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen 1 tot en met 3 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna
de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming wordt vastgesteld.
X. Voorstel:
tot nadere wijziging van het Raadsbesluit van 2 Augustus
1920, inzake den bouw van eene nieuwe 3e klasse school op
het Schuttersveld
tot verhooging van de begrooting, dienst 1921, in verband
met den bouw der sub a bedoelde school.
(Zie Ing. St. N°. 164.)
De Voorzitter. Hierbij komt tevens in behandeling het
amendement van den heer de Lange, luidende:
»De ondergeteekende heeft de eer voor te stellen de volgende
wijzigingen in de voorstellen van Burgemeester en Wethouders
vervat in Irig. Stuk Nr. 164, d.d. 21 Mei 1921:
1. het slot van a aldus te lezen:
»dat de bouw zal plaats hebben overeenkomstig het ter
visie liggend andermaal gewijzigd ontwerp, met dien verstande
dat het nieuwe gebouw dadelijk zal worden bestemd voor
twee scholen, elk met een eigen niet ambulant hoofd;"
en 2. In 6. Voor »schooP te lezen: «scholen".
De beraadslaging wordt geopend.
De heer de Lange. M. d. V. Tot een enkel woord van
toelichting zal ik wel verplicht wezen, al heb ik goede hoop,
dat Burgemeester en Wethouders tegen mijn voorstel geen
overwegend bezwaar zullen hebben; misschien willen zij het
wel overnemen, hetgeen mfj het aangenaamste zou zijn.
Het komt mij voor, dat Burgemeester en Wethouders hier
een weinig al te voorzichtig zijn en een weinig te sterk toe
passen de leuze: haast u langzaam Zij zeggen in dit praeadvies:
»Het schijnt ons niet juist gezien vooruit te looperi op de
reorganisatie van het lager onderwijs door thans uit te maken,
dat het nieuwe gebouw aanstonds zal worden bestemd voor
twee scholen."
Het zij mij vergund daartegenover dit te stellen. Het schijnt
mij niet juist gezien van Burgemeester en Wethouders, dat
zij bij dit voorstel geheel over het hoofd zien bepalingen van
de nieuwe wet op het lager onderwijs!
Dit voorstel is een geheel ander voorstel dan wij gehad
hebben in de Raadsvergadering van 21 Maart j.l. Toen hadden
wij het over de vraaghoe moet de verandering plaats hebben
om op ordelijke wijze van den ouden tot den nieuwen toe
stand te komen: hier moeten wij een besluit nemen voor
een school, welker opening zeker nog wel een jaar in het
verschiet ligt en er is dus nog overvloed van gelegenheid om
te zorgen dat, als de school geopend wordt, dan het lager
onderwijs in Leiden zoodanig is ingericht dat de toepassing
van de bepalingen der nieuwe wet op deze school geenerlei
bezwaren zal ontmoeten.
Wij zouden ook, als wij het voorstel van Burgemeester en
Wethouders aannamen, in den toestand komen, dat wij
zouden moeten beginnen met dispensatie te vragen van art. 8
der Lager Onderwijswet, dat uitdrukkelijk zegt dat een school
niet meer dan 400 leerlingen mag hebben, tenzij om bijzon
dere redenen daarvoor vergunning wordt verleend. Ik zou
toch denken, dat de Raad van Leiden geen lust zou hebben
om voor deze school aan den Minister te gaan vragen dispen
satie van artikel 8.
Wij moeten dus onze nieuwe school, welke op zijn vroegst
eerst over een jaar in gebruik zal genomen kunnen worden,
inrichten volgens de nieuwe wet.
Dit zijn de overwegingen, welke mij tot mijn voorstel ge
leid hebben. Ik wil erop wijzen, dat ik niet alleen sta. De
Plaatselijke Schoolcommissie heeft zich ook in dezen zin uit
gesproken, en de Inspecteur van het lager onderwijs heeft
geschreven, dat hij het geheel eens is met de Schoolcom
missie, dat er van het begin af aan twee scholen elk met een
eigen hoofd moeten komen, en dat een overgangsperiode hier
niet noodig is.
Aangezien èn de Plaatselijke Schoolcommissie èn de Inspec
teur aan mijn zijde staan, maak ik mij te sterker dat mijn
voorstel geen krachtige bestrijding van Burgemeester en
Wethouders zal ondervinden.
Ten overvloede wijs ik erop, dat aanneming van mijn