200 MAANDAG 30 MEI 1921. De heer Eerdmans. M. d. Y. Het heeft mij verwonderd, dat het College van Burgemeester en Wethouders niet royaal over die f 25.is heengestapt. Als een gebouw verhuurd is geweest voor het doen verblijf houden van werkloozen en het daardoor eenigszins is achteruitgegaan, zoodat de eigenaar een schadevergoeding vraagt, dan acht ik het beter, indien althans een som wordt gevraagd, welke niet onbillijk is, deze in haar geheel toe te staan dan er f 25.af te uemen. De Voorzitter. Ik vind uw standpunt juist en redelijk, maar Burgemeester en Wethouders hebben, omdat zij reke ning moeten houden met den Raad en met hetgeen hier gevraagd kan worden, aan den Directeur van Gemeentewerken verzocht het eens na te kijken en deze heeft toen verklaard, dat, als het tot het uiterste werd beperkt ik geef toe, dat het niet tot de laatste cent kan worden uitgerekend het toch dringend noodig was f 75.— uit te betalen. Het bestuur van «Patrimonium" heeft zich er mede tevreden gesteld de menschen willen er geen drukte over maken en ik meen, dat ook de gemeente deze schadevergoeding van 75.kan accepteeren. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. VII. Voorstel: a. tot wijziging van de verordening van 1 Februari 1921, op den Gemeentelijken Keuringsdienst van Waren; b. tot opnieuw vaststelling van de verordening op den Districts-Keuringsdienst van Waren. (Zie Ing. St. No. 163.) De beraadslaging wordt geopend. De heer van der Lip. M. d. V. Door een misverstand is in het ingekomen stuk alleen voorgesteld om in het intitulé der verordening op den Keuringsdienst van Waren, de uit drukking «Gemeentelijke Keuringsdienst van Waren" te ver anderen in: «Districts-Keuringsdienst van Waren". Deze uit drukking komt echter ook nog voor in een der artikelen dezer verordening en in enkele andere tegelijk vastgestelde verordeningen en instructies. Aangezien het natuurlijk wenscbe- lijk is overal dezelfde uitdrukking te gebruiken, wijzigen wij ons voorstel in dien zin, dat gelezen wordt: I. In de op 1 Februari j.l. vastgestelde verordeningen en instructies betreffende den Keuringsdienst van Waren te weten: 1°. Verordening op den Gemeentelijken Keuringsdienst van Waren; 2°. Verordening houdende Instructie van den Directeur- Scheikundige van den Keuringsdienst van Waren; 3°. Verordening houdende Instructie voor het Personeel van den Gemeentelijken Keuringsdienst van Waren met uitzondering van den Directeur-Scheikundige; 4°. Verordening betreffende de wedden van het personeel van den Gemeentelijken Keuringsdienst van Waren. a. zoowel in het intitulé als in de verordeningen zelve telkens de uitdrukking «Gemeentelijke Keuringsdienst" te vervangen door «Districts-Keuringsdienst"; b. art. 4 van de Verordening op den Districts-Keuringsdienst van Waren te lezen als volgt: «De Directeur-Scheikundige en de assistenten worden be- «noemd en ontslagen door den Raad der gemeente Leiden, die voor de benoeming een aanbeveling van Burgemeester en Wethouders dier gemeente ontvangt; het overige perso neel wordt benoemd en ontslagen door Burgemeester en Wethouders." c. in artikel 8 der sub b bedoelde verordening tusschen de woorden «(Staatsblad n°. 581)" en «volledig" in te voegen de woorden: «voor het district Leiden". II. De sub 1 genoemde verordeningen, aldus gewijzigd en aangevuld, opnieuw vast te stellen. De heer van Eck. In de oorspronkelijke verordening, gelijk die door den Raad vastgesteld was, luidde art. 4: «De Directeur-Scheikundige en het overige personeel van den dienst worden benoemd en ontslagen door den Raad der gemeente Leiden, die voor de benoeming een aanbeveling van Burgemeester en Wethouders dier gemeente ontvangt." Die bepaling sluit zich aan bij het Koninklijk besluit van 30 September 1920, waarbij bepaald was dat de Directeur en het geheele personeel door den Raad der gemeente moesten worden benoemd. Nadien is dat Koninklijk besluit gewijzigdenis het nu aan den Raad overgelaten om de benoeming zelf te regelen. Als gevolg daarvan hebben Burgemeester en Wet houders thans het voorstel gedaan om voortaan alleen den Directeur-Scheikundige en de assistenten door den Raad te doen benoemen en de overige beambten door Burgemeester en Wethouders. Ik acht het in het algemeen geen vooruitgang en ik betreur het dat Burgemeester en Wethouders dit voorstel ingediend hebben. Bij deze zaak doet zich de vraag voor: hoe moet in het algemeen de benoeming van ambtenaren geschieden; en nu meen ik, dat de regeling het beste is wanneer tot de benoe ming medewerken zoowel het College van Burgemeester en Wethouders als de Raad. Een klein college als dat van Burgemeester en Wethouders is natuurlijk het best in staat na te gaan, welke eigenschappen vereischt zijn voor de waarneming der betrekking en welke personen die eigenschappen het meest bezitten. Ik vind het dus in het algemeen geschikt als Burge meester en Wethouders aan de benoeming medewerkenmaar aan den anderen kant zou ik, als het mogelijk is, bij een benoeming niet gaarne missen de medewerking van den Raad. De Raad is een college, dat niet alleen direct staat onder publieke controle, maar ook in het algemeen in staat is wat ruimer den blik uit te slaan. Ik denk er niet in de eerste plaats aan, dat Burgemeester en Wethouders zouden voortrekken vrienden of geestver wanten, maar het is een feit dat een klein college niet in staat is zoo in luimen kring zijn ambtenaren te zoeken en ook niet altijd voldoende achtslaat op alle kringen der .be volking, gelijk met den Raad in het algemeen het geval is. Mijns inziens is dus deze wijze van benoeming de beste, dat de aanbeveling wordt ingediend door Burgemeester en Wethouders; dat dezen dus in het algemeen nagaan welke personen voor de betrekking het geschiktst te oordeelen zijn, doch dat de benoeming geschiedt onder controle van den Raad. Dat geschiedt als Burgemeester en Wethouders een aanbeveling indienen en de Raad benoemt. Dan is de regel, enkele uitzonderingen daargelaten, dat de benoemingen geschieden zooals Burgemeester, en Wethouders voorstellenalleen wanneer men meent, dat er vergissingen of misbruiken hebben plaats gehad, is de Raad het lichaam om daarin correctie aan te brengen. In het algemeen vind ik deze wijze van samenwerken een gelukkige, dat Burgemeester en Wethouders aanbevelen en de Raad benoemt. Wij hadden dien regel hier, en nu vind ik het een achteruitgang, dat voorgesteld wordt tot de andere methode terug te keeren. Nu zullen Burgemeester en Wethouders aanvoeren, dat die wijze van benoeming ook bij de andere gemeentediensten bestaat, en dan ontken ik dat niet, maar, toen die regel volgens het Koninklijk besluit in kwestie was vastgesteld, bestond dat verschil eveneens. Er komt nog dit bijbij een gewone benoeming, niet be rustende op de wet, staan Burgemeester en Wethouders onder controle van den Raad en kunnen zij ter verantwoor ding worden geroepen, maar bij de gangbare opvatting is dat niet het geval, als het de uitvoering van de wet geldt. Als Burgemeester en Wethouders hier benoemen, zijn zij daarin volkomen vrij en kan de Raad geen controle uitoefenen. Het is wel geen zaak van uiterst groot gewicht, maar in het algemeen vind ik het verkeerd en ben ik er een voorstander van, dat de Raad zijn recht van controle op de benoemingen niet prijs geeft. Ik zou dus aan den Raad in overweging willen geven deze wijziging ten aanzien van artikel 4 te verwerpen, waardoor de verordening ongewijzigd in stand blijft. De heer van der Lip. M. d. V. Ik hoop, dat de Raad niet met den heer van Eck zal meegaan. Wij waren aanvankelijk tengevolge van het bepaalde bij den eersten algemeenen maatregel verplicht artikel 4 te doen luiden als het oorspronkelijk was geredigeerd, maar ik acht het gelukkig, dat de Minister daarin verandering heeft gebracht. Ik zal niet diep ingaan op de beschouwingen, door den heer van Eck over benoemingen in het algemeen ten beste gegeven. Ik ben het daarmede niet eens, omdat naar mijn meening het College van Burgemeester en Wethouders in het algemeen veel geschikter College is om benoemingen te doen dan de Raad. In den Raad komen daarbij allicht allerlei invloeden te pas, welke in den regel veel minder werken bij Burgemeester en Wethouders en welke mijns inziens bij benoemingen buitengesloten moeten blijven. Verder is het hier regel, dat de hoofdambtenaren, die leiding geven aan de bedrijven en als 't ware de richting aangeven, door den Raad worden benoemd en dat de benoeming van de meer ondergeschikte ambtenaren door Burgemeester en Wethouders plaats heeft. Dat lijkt mij een gunstige en gelukkige regeling. Kreeg de heer van Eck in deze zijn zag dan zouden wij voor deze anomalie komen te staan, dat een keurmeester van het Slachthuis door Burgemeester en Wet houders werd benoemd en een keurmeester van den Keurings dienst door den Raad. Waar moet het heen, als wij hier in den Raad de benoemingen moeten doen van allerlei onder geschikt personeel als bijvoorbeeld een klerk, een bediende enz.? Den bestaanden regel, dat de Raad de hoofdambtenaren benoemt en Burgemeester en Wethouders het overige personeel, acht ik veel beter en dat is dan ook de reden waarom Burge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 6