MAANDAG 30 MEI 1921.
197
Wethouders zullen terugkomen op wat zij zoo even hebben
gezegd en dat de zaak gesteld zal worden in handen van de
Commissarissen van de Lichtfabrieken. Die kunnen binnen 14
dagen misschien met een oplossing bij den Raad komen.
Het gaat niet aan om, zooals de heer van Stralen thans
wil, rauwelijks bij den Raad een voorstel aanhangig te maken.
Hij zal het wellicht voor zich zelf kunnen verantwoorden,
maar het is iets anders voor ons, die niet zoo precies weten
over welke personen het loopt. Er kunnen wel personen bij
zijn, die pas 14 dagen in betrekking geweest zijn.
Ten minste 6 maanden is de eisch, voegt de heer vau Stralen
mij toe. Maar voor iemand, die 6 maanden in dienst van de
Lichtfabrieken geweest is, kan men niet dezelfde regeling
treffen als voor iemand, die al jaren lang in dienst is ge
weest.
Ik vind dat deze concrete zaken beter behandeld kunnen
worden in de Commissie voor de Lichtfabrieken, dan dat wij
nu nog zouden moeten wachten op een voorstel van Burge
meester en Wethouders.
De heer de Lange. Als het nog noodig was aan den Raad
duidelijk te maken dat hij zijn tijd vermorst met de zaken
te behandelen gelijk nu geschiedt, dan hebben wij daarvan
thans een prachtige illustratie.
De heer van Stralen heeft een slecht voorbeeld gegeven en
dat wordt door meerderen gevolgd. Ik ben nu daardoor
genoodzaakt ook een enkel woord te zeggen.
Mijnheer de Voorzitter. Uw voorstel om het adres te stellen
in handen van Burgemeester en Wethouders vind ik het
meest juiste, omdat de Commissie voor de Lichtfabrieken
geen advies kan uitbrengen over een verzoek tot het maken
van een regeling, die betrekking zou hebben op eiken werkman
of ambtenaar in dienst van de gemeente Leiden. De Commissie
voor de Lichtfabrieken moet zich beperken tot de werklieden
en ambtenaren, in dienst van de Lichtfabrieken.
Daarom gaat het eigenlijk, zegt de heer van der Lip. Laten
de heeren dan klaren wijn schenken en, hoewel de heeren dat
niet doen, wil ik even uit de school klappen en aan den Raad
mededeelen, dat voor de ambtenaren en werklieden aan de
Lichtfabrieken deze discussie overbodig is, omdat de Commissie
voor de Lichtfabrieken voor de werklieden in tijdelijken dienst,
die binnen kort ontslagen zullen worden met het oog op het
in dienst stellen van de nieuwe ovens, reeds eene wachtgeld
regeling getroffen heeft.
Daarom moet dit adres niet gesteld worden in handen van
de Commissie voor de Lichtfabrieken.
De heer van Eck. In tegenstelling met mijn medelid van
de Commissie voor de Lichtfabrieken meen ik, dat er voor
den Raad alleszins reden is deze zaak algemeen te regelen.
Ik wil ook even uit de school klappen.
Bij de beraadslaging over deze zaak in de Commissie voor
de Lichtfabrieken is gebleken, dat hare meerderheid niet een
regeling kon maken zooals zij wel wenschelijk oordeelde,
omdat men meende gebonden te zijn aan de regeling voor
de vaste ambtenaren; men meende daar absoluut niet boven
te mogen gaan. Het zou dus een regeling zijn, die aan de
meerderheid der Commissie absoluut niet voldoet. Dat is dus
een reden te meer dat deze zaak algemeen onder de oogen
gezien wordt.
Het lijkt mij dus uitstekend toe, dat deze zaak naar Burge
meester en Wethouders gaat. Dan kunnen omtrent de speciale
zaak wat de Lichtfabrieken betreft Commissarissen gehoord
worden.
Wat betreft hetgeen de heer van Stralen in de tweede
plaats ter sprake heeft gebracht, dat vult aan de regeling,
gemaakt door de Commissarissen van de Lichtfabrieken; het
voorziet in den onmiddellijken nood van menschen, die korten
tijd in dienst zijn geweest.
Ik acht het waarschijnlijk, dat de Raad zich op ruimer
standpunt zal plaatsen dan een Commissie, die een gasfabriek
beheert, en ook over het algemeen grootere verantwoordelijkheid
zal gevoelen.
Daarom acht ik het uitstekend, dat deze zaak gesteld wordt
in handen van Burgemeester en Wethoudersom te dier zake
zoo spoedig mogelijk te handelen, teneinde te voorkomen, dat
menschen, die een bepaalden tijd, bijvoorbeeld een zes maanden,
in dienst van een onderneming zijn, waardoor tusschen hen
en die onderneming door het betrekkelijk lange tijdsverloop
een zekere band is ontstaan als zij om de een of andere
reden niet meer noodig zijn, op straat worden gezet en dan
buiten verdiensten staan. Het lijkt mij goed, dat de gemeente
in aansluiting aan de regeling van de Lichtfabrieken aan
vullend optreedt. Ik ondersteun dan ook het voorstel van den
heer van Stralen.
De Voorzitter. Ten aanzien van het verzoek, dat aan de
orde is, wordt nu voorgesteld het in handen van Burge
meester en Wethouders te stellen om praeadvies.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik vraag het woord, want
u begrijpt, dat ik nog een woord te zeggen heb.
De Voorzitter. Over de zaak, die thans aan de orde is?
De heer van Stralen. Bij de zaak, welke u aan de orde
hebt gesteld, heb ik tevens mijn motie ingediend en die raakt
een gedeelte van het ingekomen adres. In punt 4 van het
adres wordt aan Burgemeester en Wethouders verzocht aan
de menschen, die op dit oogenblik ontslagen worden, een
voorloopige en tijdelijke uitkeering te geven. Dat is ook de
strekking van de motie, welke ik vóór mij heb liggen en
welke ik zal indienen.
De Voorzitter. Wij hebben eenvoudig te doen met de wijze
van behandeling van het ingekomen verzoek en daarover is
men het, naar ik meen, vrijwel allen eens. Te dien aanzien
wordt voorgesteld dit adres in handen van Burgemeester en
Wethouders te stellen om praeadvies. Hoe dat praeadvies zal
uitvallen weten wij nog niet, maar de vraag, welke bepalingen
in een eventueele regeling zullen moeten voorkomen, kan
besproken worden, als de zaak zelve behandeld wordt.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik kan mij met uw ziens
wijze niet vereenigen. Het kan niet ontkend worden, dat de
zaak, welke ik ter sprake breng, absoluut thuis behoort bij
het onderwerp, dat wij op dit oogenblik bespreken.
De Voorzitter. Volstrekt niet! Hetgeen gij hier ter sprake
brengt betreft de wijze, waarop de zaak zal geregeld worden,
terwijl thans alleen aan de orde is de wijze van behandeling
van het ingekomen verzoek, geenszins de wijze, waarop de
zaak zelve geregeld zal worden. Uw voorstel had Zaterdag
vóór 12 uur ingediend moeten zijn om thans in behandeling
te kunnen komen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Deze wijze van behandeling lijkt
veel ik ben dat met den heer de Lange eens op tijd
vermorsen, en Burgemeester en Wethouders hebben daaraan
wel eenige schuld, want eerst stellen zij voor dit adres in
handen van de Commissie voor de Lichtfabrieken te stellen
ter afdoening, dan weifelen zij en ten slotte wordt weer voor
gesteld het in handen van het College te stellen om praeadvies.
Wat de zaak zelve betreft, ik geloof, dat de heer van Stralen
wijs zou doen door zijn motie in te trekken, want, komt zij
in behandeling, dan wordt zij afgestemd en, als zij afgestemd
is, wordt daardoor beïnvloed het praeadvies, dat Burgemeester
en Wethouders zullen uitbrengen, ten nadeele van hetgeen
de voorsteller en anderen wenschen. Afgescheiden dus van
de vraag of gij, Mijnheer de Voorzitter, de motie al dan niet
onontvankelijk zult verklaren, geef ik den heer van Stralen
in overweging haar in te trekken. Wordt de motie verworpen,
dan krijgen die menschen geen tijdelijke uitkeering en dan
zal het gevolg tevens wezen, dat het praeadvies van Burge
meester en Wethouders eveneens ongunstig zal zijn.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou ook den heer van
Stralen in overweging willen geven zijn motie in te trekken,
want zij loopt vooruit op het praeadvies van Burgemeester
en Wethouders. De heer van Stralen heeft er op aangedrongen,
dat Burgemeester en Wethouders praeadvies over het inge
komen verzoek zouden uitbrengen, en nu moet hij daarvan
ook de consequentie aanvaarden. Wij hadden een vluggere
afdoening gewild, maar op verzoek van den heer van Stralen
zullen wij praeadvies uitbrengen en nu mag hij niet door het
indienen van een motie, waarin wordt uitgesproken, dat aan
de betrokken personen alvast een uitkeering zal worden toe
gekend, op ons praeadvies vooruitloopen. Burgemeester en
Wethouders zijn wel bereid de toezegging te doen, dat zij,
zoo eenigszins mogelijk, in de eerstvolgende raadsvergadering
hun praeadvies zullen uitbrengen, want de zaak is dunkt mij
zeer eenvoudig. Wellicht zal de heer van Stralen in die toe
zegging aanleiding vinden zijn motie in te trekken.
De Voorzitter. Ik zou mij niet willen binden aan hetgeen
de heer van der Lip als een belofte wil afleggen.
De heer van der Lip. Dat kan best!
De Voorzitter. Als het kan, is het mij best, maar er is
heel wat te onderzoeken.
Ik wijs er nogmaals op, dat de zaak zelve niet aan de orde
is, alleen de wijze van behandeling van het ingekomen adres.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik wil wel tegemoetkomen
aan den wensch van mijn medeleden om die motie in te
trekken, maar ik wil laten uitkomen, waarom ik haar dan
intrek. Het was ook mij bekend, even goed als aan den heer
de Lange en aan andere heeren. Ik kan niet uit de school