119
bedraagt ƒ90.'sjaars per wekelijksch lesuur, na het vol
brengen van 1, 2, 3, 5, 7, 9, 11, 13 en 15 dienstjaren aan
eene openbare of bijzondere of buitengewone school voor
lager onderwijs, hetzij hier, betzij elders, telkens te verhoo-
gen met f 5.per wekelijksch lesuur, zoodat de maximum
bezoldiging 135.'sjaars per wekelijksch lesuur bedraagt.
Buiten toestemming van den vakonderwijzer of de vak
onderwijzeres kunnen hem (haar) niet meer dan 30 respec
tievelijk 25 lesuren per week worden opgedragen.
Art. 2.
De vakonderwijzers en -onderwijzeressen in teekenen en
gymnastiek mogen zonder toestemming van den Gemeente
raad, geen bezoldigde betrekkingen aan andere, dan gemeente
instellingen in Leiden, aannemen.
Zij zijn verplicht tegen het einde van den cursus, waarin
zij den vijf en zestigjarigen leeftijd hebben bereikt, eervol
ontslag aan te vragen; de vakonderwijzers kunnen evenwel
telkens voor een jaar herbenoemd worden tot het einde van
den cursus waarin zij den zeventigjarigen leeftijd bereikt
hebben.
Art. 3.
Voor de vakonderwijzeressen in de handwerken op de
scholen der tweede klasse voor jongens en meisjes en op de
scholen der derde klasse bedraagt de aanvangswedde ƒ05.
'sjaars per wekelijksch lesuur.
Deze wedde wordt na 2, 4, t>, 8 en 10 jaar dienst aan een
openbare of bijzondere of buitengewone school voor lager
onderwijs, hetzij hier, hetzij elders, telkens verhoogd met
ƒ5.'sjaars per wekelijksch lesuur.
De wedde van de eerste onderwijzeres aan de scholen der
derde klasse bedraagt 100.meer dan haar wedde als vak
onderwijzeres volgens deze regeling zou bedragen. Voor de
berekening van het salaris van de eerste onderwijzeres worden
mede al lesuren aangemerkt de uren gedurende welke zij voor
namelijk met de leiding van het onderwijs in de handwerken
en niet uitsluitend met het onderwijs in eene klasse is belast.
Op de onderwijzeressen, in dit artikel bedoeld, is de eerste
zinsnede van het 2e lid van art. 2 van toepassing.
Art. 4.
De verhoogingen wegens dienstjaren, bedoeld in de artikelen
1 en 3, worden slechts toegekend bij voldoende bekwaamheid
en getrouwe plichtsbetrachting, ter beoordeeling van Burge
meester en Wethouders en na ingewonnen advies van de
Plaatselijke Schoolcommissie en gaan in op den eersten dag
der maand, waarin de vereischte diensttijd is volbracht.
Art. 5.
De kweekelingen, aan een der openbare lagere scholen ver
bonden, ontvangen, indien zij in het bezit zijn der akte, bedoeld
bij art. 11a der Lager-onderwijswet 1878 een jaarlijksche toe
lage van 150.tot 200.Het bedrag der toelage wordt
bepaald door Burgemeester en Wethouders, gehoord het hoofd
der school en den directeur der kweekschool. Zij houden
daarbij rekening met den leeftijd en de bekwaamheid der
kweekelingen.
Art. 6.
De helpsters bij het onderwijs in de vrouwelijke handwerken
aan een der openbare jongens- en meisjesscholen der 2e of
3e klasse verbonden, ontvangen, indien zij in het bezit zijn
der akte, bedoeld in artikel 2 der Lager-onderwijswet 1878
onder K, een jaarlij ksche toelage van 75.tot 100.
Het bedrag der toelage wordt bepaald door Burgemeester
en Wethouders, gehoord het hoofd der school. De laatste
zinsnede van art. 5 is hierbij van toepassing.
Art. 7.
De uitbetaling der bezoldiging van de vakonderwijzers en
-onderwijzeressen in deze verordening bedoeld, alsmede de
inhouding dier bezoldiging bij verlof tot afwezigheid, geschieden
overeenkomstig de bepalingen van het Koninklijk Besluit van
31 December 1920 S. 949.
Art. 8.
Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden
op 1 Januari 1921.
Op dien datum wordt geacht te zijn vervallen de verordening
van 5 Januari 1920 (Gem. Blad n°. 3).
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.