210 MAANDAG 30 MEI 1921. Wat aangaat het argument van den heer Wilmer, dat wij niet gerechtigd zouden zijn deze zaak te behandelen omdat de Burgemeester er niet bij is, dat lijkt mij toch wel verbazend overdreven. Het spreekt van zelf, dat wij deze gelegenheid niet hebben uitgezocht. De heer Wilmer zal toegeven, dat zij geko men is door de aanneming van die motie in de Tweede Kamer. Er is geen enkele reden om het te doen zonder dat de Burge meester er is, maar aan den anderen kant is er, waar hierbij groote belangen voor de bevolking betrokken zijn, alle aan leiding om de zaak thans ter sprake te brengen. De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des avonds te 8a uur. (De heer van Hamel had de vergadering inmiddels verlaten.) Voortzetting van de geschorste openbare vergadering des avonds te 8£ uur. Behalve de Burgemeester, de heeren van der Pot, Rotteveel, Schoneveld en Huurman zijn thans Ook atwezig de heeren Kuivenhoven en Sanders. Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van punt XV der agenda. De beraadslaging wordt hervat. De heer F. Elkerbout. M. d. V. Met genoegen heb ik kennis genomen van het standpunt dat Burgemeester en Wethouders ingenomen hebben tegenover de motie van Eek. Wij hebben den indruk gekregen dat Burgemeester en Wethouders in deze hunne roeping zeer goed verstaan, al zagen wij gaarne dat zij hetgeen zij voorstaan ook in toe passing zouden brengen ten aanzien der drankgelegenheden en meer dergelijke. Vanmiddag is verscheidene malen gewezen op een beslissing, welke door de Tweede Kamer genomen is. Ik wil eerlijk verklaren, dat het mij zeer weinig interesseert wat de heeren in dien kring aangenomen hebben. Alleen wil ik er mijn spijt over uitdrukken, dat er Christelijke Kamerleden geweest zijn, die aan de door de Tweede Kamer aangenomen motie hun stem gegeven hebben. Wij, anti-revolutionairen, denken er allerminst aan om met de motie van den heer van Eek mede te gaan. Wij staan op het standpunt, dat de overheid zich te houden heeft aan de wetten, die God haar heeft opgelegd. Zoo even is door den heer van Eek een verslag voorgelezen waar door eenige predikanten het woord is gevoerd en wat als boeman dienst moet doen tegenover de Katholieke Raads leden. Waar de heer van Eek hen misschien op de eene of andere manier had gewezen op gevaar, dat van Confessioneele zijde was te duchten, heb ik gezegd, dat er een zekere stemming werd gemaakt om te trachten de Katholieke Raadsleden in datzelfde schuitje van hem te doen plaats nemen. Ik hoop echter, dat dezen ook tot een andere gedachte zullen komen en eveneens de overtuiging in zich zullen dragen, dat het om der beginselen wille noodzaak is, dat wij tegen het voor stel van den heer van Eek stemmen. Het zou ons leed doen, als wij van hen moesten merken, dat zij zich daarvoor zouden uitspreken. Waar verschillende personen hier hebben ver klaard, dat zij tegen het voorstel van den heer van Eek waren, orndat straks de nieuwe Zondagswet in de Tweede Kamer aan de orde zal komen, moet ik zeggen, dat ik het princi- pieeler zou hebben gevonden, indien zij hadden uitgesproken, dat zij op grond van het beginsel er zich niet mede konden vereenigen. Een jaar of 23 geleden waren de sociaal-demo craten nog al met den bijbel bekend ik weet niet of zij het nog zijn en toen hebben zij enkele dingen rraarvoren gebracht, waarvan zij misschien de portée niet begrepen, maar die zij in elk geval door middel van strooibiljetten, welke op de muren werden geplakt, verspreidden. Een van die dingen was: wee het volk, welks Koning een kind is! Ik zou, dit eenigszins omkeerende, willen zeggen: wee de over heid, die zich als een kind laat leiden en die, als straks een uitspraak zou vallen tegen haar zin in, niet den moed zou bezitten om er stelling tegen te nemenIk ben er echter van overtuigd, dat hier de stedelijke overheid, waar zij blijkens de wijze waarop zij zich heeft uitgesproken ten aan zien van deze zaak, een standpunt inneemt, zal beseffen, dat zij hier zit als draagster van het Goddelijk gezag, dat van haar eischt: Gedenk den Sabbatdag, dat gij dien heiligt! De heer Sijtsma. M. d. Y. Het zal u en andere Raadsleden niet verwonderen, dat ik, om mijn stem te motiveeren, ver klaar mijn stem aan de motie van den heer van Eek te zullen geven. Dat doe ik uit een echt vrijzinnig en liberaal, in den goeden zin des woords, beginsel, dat eischt dat ieder zich naar vrijheid uitleve en de een den ander daarin geen belemmeringen in den weg legt. Ik heb vandaag de verdediging van den heer van Eek en ook de bestrijding van verschillende kanten gehoord en nu moet ik met den heer Eikei bout zeggen, dat de bestrijding van den kant van de Katholieken en vooral die van de zijde van den hee'r Heemskerk ook mij zeer heeft verwonderd. Toen wij den heer Heemskerk in den aanvang van zijn betoog hoorden, kreeg ieder den indruk dat was niet te ver wonderen, want zijn partijgenooten in het zuiden des lands denken er ook zoo over dat hij met de motie zou mee gaan, maar ten slotte is hij er toe gekomen, op welke manier weet ik niet, te verklaren, dat hij goed vond wat Burge meester en Wethouders hadden gezegd en dat hij voor hun voorstel zou stemmen. De reden, welke hij daarvoor had, heeft hij niet aangegeven. Wat aangaat de bestrijding van den heer Oostdam, wat hij gezegd heelt waren niet eens gelegenheidsargumenten maar veeleer verlegenheidsargumenten. Hij zegt: de menschen moeten meer Zondagsrust hebben en daarom ben ik er niet voor, op Zondag optochten en meetingen toe te staan. Dat is wel een eigenaardig standpunt, vooral als men in het oog houdt dat men blijkbaar in het zuiden van ons land en ook elders de Zondagsrust absoluut niet zoo erg op prijs stelt. Ik heb in de bladen gelezen, dat bij gelegenheid van den Hollandsch-Belgischen voetbalwedstrijd in den vroegen Zondag morgen de Katholieke geestelijkheid de Belgische voetballers aanspoorde zooveel mogelijk hun best te doen; de Katholieke geestelijkheid heeft dus blijkbaar in dit geval den Zondag er niet te goed voor geacht om voor de sport sympathie te be tuigen en haar landgenooten aan te sporen hun best te doen om den wedstrijd te winnen. Van hun standpunt hadden die geestelijken daarin volkomen gelijk; maar daaruit blijkt dan ook, dat die er geheel anders over denken, dan de Katholieke woordvoerders het hier doen voorkomen. Wat aangaat het argument, dat wij ook aan de politie op Zondag rust moeten geven, zou ik willen zeggen, wij hebben eenmaal de politie om de orde te bewaren ook op den Zondag. Misschien is het echter niet noodig, dat er zooveel politie bij een meeting is. Men begint hoe langer hoe meer te leeren zich zelf te leiden. Ik heb dikwijls van de politie zelf gehoord, dat de leiders van een meeting een pluimpje verdienen, omdat de politie in het geheel geen werk had gehad; de politie had ze niet behoeven te leiden maar zij hebben zich zelf geleid. En dat zullen ze nog met meer liefde doen wanneer aan betoogers geen bezwaren in den weg worden gelegd. Dat argument van den heer Oostdam beteekent dus niet veel en zou men inderdaad een verlegenheidsargument kunnen noemen. Hij moet er nu eenmaal tegen zijn. De heer Wilmer acht het, mede uit piëteit voor den Burge meester, beter in deze zaak geen beslissing te nemen op dit oogenblik wij moeten haar laten rusten, totdat de Burgemeester weder in ons midden is. Nu doet geen van ons in piëteits- gevoel voor den Burgemeester onder voor den heer Wilmer, maar daardoor kunnen wij ons toch niet laten leiden in onze beraadslagingen. Ik acht dit ook een verlegenheidsargument. Als men de vraag aan den Burgemeester voorlegde dan zou hij zonder twijfel zeggen: als ge daaromtrent een andere meening hebt, ga dan uw gang. Ter illustratie van het standpunt, dat ik in deze zaak zou willen innemen, geef ik als een sprekend voorbeeld het vol gende. Ik voer gisteren met een boot met muziek er op langs den Rijn naar het Brasemermeer, waar de Hollandia-zeilwedstrijden werden gehouden. Terwijl wij tusschen de groene oevers voeren en de muziek lustig speelde, reed aan de overzijde een groote motorwagen met misschien wel 50 menschen, die zingende naar Utrecht togen dat waren menschen van uwe richting heeren Wilmer e. s. luidden de dorpsklokken en gin gen bewoners van de Rijndorpen met het kerkboek in de hand naar de kerk. Wat hinderde hen de muziek en zij ergerden zich niet aan den wagen met betoogers. Ik acht dit de ideale opvatting van de besteding van den Zondag; ieder vierde naar zijn eigen goeddunken den Zondag en de een stoorde zich absoluut niet aan wat de ander deed. Waarom ook? De heer Wilbrink vraagt, of het personeel van die boot ook deed wat het gaarne op Zondag zou willen doen. Wij kunnen toch geen volstrekte Zondagsrust hebbendat bereikt men nooit. Die menschen zullen voor dat werk wel behoorlijk beloond worden en zullen op een anderen dag vrij hebben. Trouwens, predikanten, geestelijken, en zoovelen anderen zijn ook op Zondag werkzaam. De heer Wilbr ink heeft gesproken van Zondagsheiliging. De menschen, die te Oudshoorn en Koudekerk naar de kerk gingen, gingen op hun wijze den Zondag heiligen; daaraan hebben de anderen geen ergernis genomen, en evenmin zullen die kerkgangers, die nog niet verpolitiekt zullen zijn zooals in

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 16