MAANDAG 30 MEI 1921. 209 De heer Dubbeldeman. Wel om borreltjes te drinken. De heer Wilbrink. Ik heb daar geen behoefte aan. De Voorzitter. Geef er toch geen antwoord óji! De heer Wilbrink. Misschien gaat het er bij andere leden meer om een deel van de gemeente geen ergernis te geven, maar bij mij gaat het en dat moet ook de gedachtengang van den Burgemeester zijn niet om den rustdag maar om de heiliging van den rustdag. Ik kan mij voorstellen, dat de sociaal-democraten en anderen er anders over denken en zeggen: wij hebben met die heiliging niets te maken; maar ik meen toch, dat wij als Christenen verplicht zijn daarvoor te allen tijde op te komen. Ik hoop dan ook dat, al wordt deze motie aangenomen, Burgemeester en Wethouders in geen geval gevolg zullen geven aan dergelijken aandrang vanuit den Raad, doch rekening zullen blijven houden met de Christelijke overtuiging in de gemeente. Er wordt gezegd, dat er zoo'n behoefte gevoeld wordt aan het houden van optochten en meetings op Zondag, maar is bet inderdaad wel zoo dat die behoefte thans zooveel grooter is dan vroeger? Wij hebben tegenwoordig den vrijen Zaterdagmiddag, die vrij algemeen is ingevoerd. Dan hebben de meeste arbeiders, die behoefte gevoelen aan die vrije dagen voor meetings, ook enkele verlofdagen per jaar, waarvan zij gebruik zouden kunnen maken. Men zegt: dat men ze dan niet allen te gelijk bij elkaar zal kunnen brengen. Het kan zijn, dat er geen voldoend aantal menschen bij elkaar te brengen is voor het houden van een optocht of meeting in de week. Welnu, dan kan in de week die meeting niet doorgaan, maar voor mij gaat de heiliging van den Zondag voor en komt eerst in de tweede plaats het belang van het houden van een meeting. Ik hoop, dat Burge meester en Wethouders de heiliging van den Zondag zooveel mogelijk zullen bevorderen. De heer Knuttel. M. d. V. Ik wensch te spreken over de argumenten, door een tweetal bestrijders van de motie in het midden gebracht, in de eerste plaats door den heer Oostdam, die werkelijk al te kinderachtige argumenten gebruikt. Ik vind het geen redeneering om het streven naar Zondagsrust met deze dingen in verband te brengen, want daarom gaat het bij deze wetgeving en bij de interpretatie van deze wet geving absoluut niet. En wat hebben de menschen per slot van rekening aan die Zondagsrust, als zij dien vrijen Zondag niet mogen besteden op de wijze zooals zij dat zeiven wenschen Voor hen vervalt de waarde van dien vrijen rustdag geheel, als zij hun Zondag met iets anders willen doorbrengen dan met naar de kerk gaan of, om het wat ruimer uit te drukkeD, met dien dag te heiligen. Als wij hier den Engelschen Zondag zouden krijgen waarop men in Engeland trouwens al meer en meer terugkomt dan zou voor een groot deel der bevolking de waarde van het vrije van den Zondag verloren gaan. Wat de argumenten van den heer Wilbrink aangaat, welke het mij genoegen doet te hooren, omdat daaruit blijkt hoe anderen feitelijk om de kwestie heen praten, immers het is niet waar, dat dergelijke optochten belemmerend werken op de godsdienstoefeningen. Men kan gemakkelijk voorschrijven, dat de muziek binnen een zekeren afstand van de kerken moet zwijgen, en het blijkt wel, dat de Katholieken, die ook godsdienstoefeningen op Zondag houden, die optochten daarvoor niet storend vinden. Dat is dus een voorwendsel. Het werkelijke argument, alleen door den heer Wilbrink aangevoerd, is de Zondagsheiliging. Het is een duldelooze onderdrukking voor hen, die meenen, dat die heiliging niet wordt geëischt, indien een minderheid der bevolking haar idee omtrent den Zondag wil opleggen aan de geheele bevolking en wenscht, dat, omdat zij den Zondag op een bepaalde manier besteedt, anderen dat ook zoo zullen doen. Ik vind dat een des te dwazer onderdrukking, omdat het beoogde doel toch niet wordt bereikt, want men maakt die menschen, in plaats van hen te brengen tot het heiligen van den Zondag en ik denk, dat voor den heer Wilbrink de heiliging van den Zondag minder zal bestaan in de uiterlijke dingen dan in de innerlijke gedachten, welke men op Zondag koestert recalcitrant en brengt hen tot ontheiliging van den Zondag. Men bereikt dus al bitter weinig, als men de menschen wil dwingen tegen hun zin den Zondag op een bepaalde wijze te besteden. Dat is een toestand van onderdrukking, weike niet bestendigd kan worden, en ik ben het met den heer van Eek eens, dat wij een uitspraak van de Tweede Kamer omtrent de uitlegging van een wet wel degelijk moeten aanvaarden en dus verandering dienen te brengen in de practijk, welke ten deze in Leiden heeft gegolden. De heer van Eck. M. d. V. Er zijn voornamelijk twee argumenten tegen mijn voorstel aangevoerd, vooreerst dat men Burgemeester en Wethouders gelijk geeft, als zij ver wijzen naar het wetsvoorstel tot herziening der Zondagswet, maar ik wil daartegenover er op wijzen, dat het eigenaardig is, dat de Tweede Kamer het dezer dagen nog noodig heeft geacht een motie als die van den heer Duys aan te nemen. Indien het zoozeer vaststond, dat die Zondagswet binnenkort op zoo ingrijpende wijze werd gewijzigd en dat werd tege moet gekomen aan den wensch van degenen, die tegen de handhaving der Zondagswet bezwaar hebben, dan was er allerminst reden voor de Tweede Kamer om die motie-Duys aan te nemen. Waar de Tweede Kamer dat toch noodig heeft geacht, staat het blijkbaar nog absoluut niet vast, dat de Zondagswet binnenkort op bevredigende wijze zal worden gewijzigd. Ik voeg er bovendien bij, dat, als wij in deze geen uitspraak doen in den geest van mijn motie, wij den geheelen zomer nog onder deze verkeerde toepassing van de wet zullen zuchten en het niet mogelijk zal zijn te Leiden groote meetings te houden. Het is niet waar, dat men daarvoor kan gebruiken den vrijen Zaterdagmiddag. Als de menschen van buiten af moeten komen, dan is daarvoor een geheele dag noodig. Op een Zaterdagmiddag kan dergelijke optocht of meeting niet plaats hebben. De heer Oostdam heeft hier, onder den schijn van mooie woorden, eigenlijk ontzaglijk reactionaire gedachten geuit. Als de wetgeving er op uit is om de menschen Zondags te onttrekken aan den verplichten arbeid in dienst van het kapitalisme, dan is dat niet te vergelijken met de vrijheid van de menschen om op Zondag optochten en meetings te houden. Degenen, die er voorstanders van zijn dat de men schen zooveel mogelijk Zondags vrij zijn, zijn er dan ook voor dat de menschen vrij zijn om hun Zondag te besteden zooals zij dat nuttig achten. Ik moet er dan ook beslist tegen opkomen, dat hier bij monde van de voorstanders der Zondagswet, zooals de heer Wilbrink, is opgekomen voor een opvatting van de toepas sing dier wet, welke eigenlijk allen die niet voorstanders zijn van de heiliging van den Zondag, verklaart tot geestelijk of zedelijk minderwaardigen. Men kan toch heiliging van den Zondag niet eischen van degenen, die daarvoor niet gevoelen men kan nooit met dwang heiliging eischen; dat is een onmogelijkheid. Dan zou men komen tot excessen, waarvan ik nu eens iets wil voorlezen. Als men eenvoudig zegt: dat acht ik noodzakelijk dat er des Zondags gebeurt; dus moet iedereen het doendan geeit dat aanleiding tot de ondrage lijkste tyrannie. Dezer dagen is te Utrecht gehouden een vergadering van de Confessioneele Vereeniging. onder voorzitterschap van dr. Schokking en daar is op voorstel van Ds. Gravemeijer en Dr. Kromsigt met veel applaus de volgende motie aange nomen »De Confessioneele Vereeniging, met droefheid en veront waardiging kennis genomen hebbende van het voorstel tot Grondwetswijziging, waarbij toelating zal worden gegeven voor openbare processies in Nederland, spreekt als haar overtuiging uit, dat het de roeping der Overheid is, als Gods dienaresse, om op te komen voor de verheerlijking van Gods Naam, en om derhalve de afgoderij te weren uit het openbare leven dat dus openbare processies, waarmee aanbidding der hostie en beeldenvereering (in strijd met Exodus XX: 26) gepaard gaan, niet behooren te worden toegelaten; dat bovendien bedoeld voorstel is eene verloochening van het Christ. Historisch d. i. Protestantsch karakter der natie, aangezien door de processies een Roomsch cachet zou worden gedrukt op ons nationale leven; besluit hiervan kennis te geven aan het Ministerie en de Staten-Generaal en roept ons Protestantsche volk op tot ernstig en krachtig verzet, om zich niet in naam der vrijheid te laten knechten." Tot dergelijke excessen komt men als men zelf een be paalde godsdienstige opvatting is toegedaan doch het niet kan verdragen dat anderen een andere opvatting hebben en daarvan ook in het openbaar getuigenis willen afleggen. Wij, sociaal-democraten, komen op tegen elke knechting van overtuiging, al deelen wijzelf die overtuiging niet. Wij eischen, dat ieders eerlijke overtuiging geëerbiedigd wordt. In elk geval zal de overheid moeten voorgaan en zij mag niet zeggenwij hebben op het oogenblik in dezen of genen zin de meerderheid;' wij maken uit hoe ons volk zich moet gedragen; al het andere is maar afgoderij en ontheiliging van den Zondag, enz.; dus zal iedereen zich ook volgens die voorschriften moeten gedragen. Stemming maken, hoor ik zeggen. Het is toch wel eens goed te laten zien tot welke consequenties die uitingen hier leiden. Degeen, die er niet voor is, wordt in een hoekje ge duwd. Dat heeft tot gevolg, dat niet alleen wij in dat hoekje geduwd worden maar ook geheel andere personen zooals de Katholieken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 15