208 MAANDAG 30 MEI 1921. niet bij elkander krijgen, terwijl hier practisch genomen alleen de tweede Pinksterdag een dag is, waarop men derge lijke optochten en meetings kan houden. Ik zou per slot van rekening gaarne zien, dat, als de Raad zich met de motie van den heer van Eek vereenigde, daarin werden op genomen de algemeen erkende Christelijke feestdagen. Ik weet wel, dat de tweede Pinkster-, Paasch- en Kerstdag niet meer als algemeen erkende Christelijke feestdagen worden beschouwd en men op die dagen toestemming kan krijgen voor het houden van een optocht met muziek, maar ik zou daarin ook den Hemelvaartsdag willen begrijpen. Ben ik er in het algemeen voor om meer vrijheid te geven overeenkomstig het denkbeeld van den heer van Eclc en hier meer gelegenheid te geven om op Zondag optochten en meetings te houden, in de motie ligt toch iets waarom ik mij er niet mede kan vereenigen. Ik wil dus verklaren dat ik principieel sta aan den kant van den heer van Eek, doch dat er twee zaken zijn waarom ik niet met de motie kan medegaan. Vooreerst de vorm der motie. Die is zoodanig dat als regel het houden hier van optochten en meetings met muziek op Zondag zal toegestaan zijn. Dat is onjuist. Er moeten aangegeven worden zekere uren. Ik geloof toch, dat het niet goed zou zijn als toege staan werd optochten en meetings te houden in de uren waarin kerkdiensten gehouden worden. De kerkdiensten zoo wel van Katholieken als van Protestanten zijn in den regel des middags te 12 uur afgeloopen. Men zegt, dat er in den middag en in den avond even goed godsdienstoefeningen plaats hebben. In elk geval lijkt het mij toch zeer goed mogelijk dat men, in navolging van andere gemeenten, tusschen 12 en 5 uur des middags geregeld het houden van dergelijke optochten en meetings toeliet. Wij zouden zonder bezwaar kunnen verlaten het oude standpunt, dat tot dusver ingenomen is, en een maatregel nemen, die in zich sluit dat de godsdienstige gevoelens van den een zoo min mogelijk gekwetst worden, terwijl aan den anderen kant ruimte gelaten wordt om optochten en meetings te houden. Ten slotte kan ik mij nochtans vereenigen met het praeadvies van Burgemeester en Wethouders op den door hen aange- voerden formeelen grond, dat binnen kort het wetsontwerp tot herziening der Zondagswet, aan de orde komt. Wij kunnen afwachten totdat dit wetsontwerp in de Kamer behandeld is en wij dus weten hoever wij aan de hand van de wet ook voor deze gemeente zullen kunnen gaan. De heer Üostdam. M. d. V. Ik ben het noch met den heer Heemskerk, noch met den heer van Eek eens. Hun beider standpunt is reactionair. Wij nemen op het oogenblik in de samenleving in het algemeen een strooming waar, om de Zondagsrust meer en meer tot haar recht te doen komen. Wij zien zelfs doktoren en apothekers, die toch allen een beroep uitoefenen van groot maatschappelijk nut, de handen ineenslaan om zooveel mogelijk zich Zondagsrust te verzekeren. Zoo hebben ook de bloemenwinkeliers en de banketbakkers een ukase uitgevaardigd, dat men des Zondags niet op hen kan rekenen. Ik hoor zeggen: dat doen ze ook om optochten te houden. Ik betwijfel, of apothekers en doktoren of zelfs bloemen winkeliers en banketbakkers des Zondags in een optocht zullen willen gaan loopen. Integendeel, dat alles is een bewijs hiervan, dat de mensch in het algemeen verlangt naar een rustdag in de week en dat hij er naar streeft zijn beroep zoodanig in te richten met zijne beroepsgenooten, dat het houden van dien rustdag in de week bevorderd wordt, zonder daarmede het maatschappelijk leven eenigszins te benadeelen. Dit nu is een streven, dat wij als overheid in de hand hebben te werken en niet mogen tegenwerken door, gelijk de heer van Eek wil en ook de heer Heemskerk, zij het dan met eenige reserve, aan andere menschen weder bijzonderen arbeid op Zondag te gaan opleggen. Het is toch duidelijk dat, als er op Zondag optochten ge houden worden, de politie meer dan gewoon in het touw moet komen. Is het niet duidelijk? Wie dit betwijfelt, heeft nog nooit een optocht gezien. Er gaat steeds een detachement politie vooraf om de jongens weg te houden en een detachement politie er achter om de hossende benden op een afstand te houden. Dat is onafscheidelijk aan een optocht verbonden. Men kan dat niet ontkennen. Een optocht is voor velen een lolletje en men krijgt dan opeen hoopingen van menschen, die nadeelig zijn voor het verkeer en waarmede de politie veel te doen krijgt. Waarom de politie op Zondag meer werk ge geven dan anders? Nu kan men wel zeggen, dat het in Maastricht en Utrecht ook gebeurt en dat men in Noord-Holland en wie weet waar nog meer op Zondag markt houdt, maar als men in andere plaatsen verkeerde dingen doet, is dat voor mij nog geen reden, dergelijke verkeerde dingen na te volgen. Integendeel, laten wij het goede voorbeeld geven en al het mogelijke doen om zooveel mogelijk den wekelijkschen rustdag en een werke- lijken Zondag te bezorgen. De maatschappelijke toestanden brengen mede, dat die regel niet geheel wordt nageleefd, want de trams loopen op Zondag, de huurkoetsiers blijven dien dag ook werken, enz. Ik vind dat voor al die menschen treurig genoeg, want zij hebben op die manier geen weke lijkschen rustdag; maar laten wij niet reactionair zijn en niet ingaan tegen het algemeen streven om den Zondag zooveel mogelijk een rustdag te doen zijn. Ik zou hieraan nog overwegingen van godsdienstigen aard kunnen toevoegen, maar die doen hier niet ter zake. Reeds als men de quaestie alleen van maatschappelijk standpunt beschouwt, is het, dunkt mij, ondanks het lachen van de heeren, dat mij koud laat, verstandig het voorstel van Burge meester en Wethouders aan te nemen. De heer Wilmer. M. d. V. Ik was reeds in den aanvang van de discussie van plan een enkel woord te zeggen. Het is mijn rechter buurman bekend, dat ik in de vorige vergadering, toen het voorstel van den heer van Eek aan de orde kwam, heb willen voorstellen om Burgemeester en Wethouders niet praeadvies te laten uitbrengen en in diezelfde Raadsvergade ring over deze zaak een beslissing te nemen. Ik heb het niet gedaan, omdat bijna geen enkele sociaal-democraat hier aan wezig was, maar ik heb er op dit oogenblik spijt van, dat ik toen niet aan mijn voornemen gevolg heb gegeven, want al hetgeen thans is gezegd gaat buiten het hoofdargument van Burgemeester en Wethouders en buiten mijn argument om. Toen ik de motie van den heer van Eek las, stond bij mij vast, dat ik er mij niet mede zou vereenigen, en wel op grond van het hoofdargument, dat Burgemeester en Wet houders aanvoeren. Op de kwestie van de Zondagsheiliging en de viering van den Zondag als rustdag ga ik niet in, want ik laat dat over aan de leden van de Tweede Kamer, als de Zondagswet aan de orde komt, maar ik vind het vreemd, dat wij hier jaren en jaren hebben geleefd onder een Zondagswet en onder een bepaalde toepassing van die wet en dat men nu, terwijl wij staan vlak voor een herziening van die wet, in de practijk, welke jaren lang ten deze gevolgd is, verandering wil gaan brengen. De heer van Eek zegt, dat wij niet weten hoe die gewij zigde Zondagswet zal luiden, maar wij weten wel, dat er een nieuwe Zondagswet komt en de oude niet gehandhaafd blijft. De heer Knuttel. Weet gij, dat die nieuwe wet in deze zitting zal worden behandeld? De heer Wilmer. In de Zondagswet, zooals die is voorge steld, kan de Tweede Kamer nog verschillende wijzigingen aanbrengen, maar in elk geval zal zij aanwijzingen bevatten, waarmede de gemeentebesturen hebben rekening te houden bij het al dan niet toestaan van optochten. Mijn hoofdargument is dus, dat men vlak vóór de her ziening van de Zondagswet niet moet trachten verandering te gaan brengen in de totdusverre hier ter stede gevolgde practijk. Er komt nog een bij-argument bij, dat ik met schroom noem, omdat men het in deze vergadering, waar men alleen met de politiek te maken heeft, misschien sentimenteel zal noemen. Ik vind het niet fijn gevoeld, dat wij, terwijl wij nu toch van de oude Zondagswet afkomen en terwijl nog afwezig is de Burgemeester, die jaren lang in een bepaalden zin die wet geïnterpreteerd heeft, van die gelegenheid even willen profi- teeren om nu het bijna niet meer noodig is van gedragslijn te.veranderen. Zooals ik zeide, dit is slechts een bijkomstig argument, maar het legt bij mij toch gewicht in de schaal. Als het noodig was, dan zou ik zeggen: wij moeten over dat bezwaar heenstappen, maar het is niet noodig. Het kan ten hoogste voor deze enkele zomermaanden nog gelden. Een volgend jaar zullen wij een gewijzigde Zondagswet hebben. Mijn hoofdargument is, dat de Tweede Kamer de oude Zondagswet zal gaan wijzigen. Vlak daarvóór wil ik niet trachten aan de bestaande wet een andere interpretatie te gaan geven dan die, welke jarenlang gevolgd is. De heer Wilbrink. Ik wensch een oogenblik het woord om de motie van den heer van Eek niet langs de kantjes heen maar meer principieel te bestrijden. Voor mij staat de kwestie niet aldus: zou men optochten kunnen houden op Zondag? zou men het kunnen schikken tusschen de kerkuren in? Ik respecteer het standpunt, tot heden toe ingenomen door den Burgemeester hier, die de Zondagswet aldus interpreteert dat er op Zondag geen gelegenheid mag zijn voor het houden van optochten en muziek

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 14