MAANDAG 30 MEI 1921. 207 daartoe, maar wij hebben nu ook rnoreelen steun gekregen door de uitspraak van de Tweede Kamer, welke blijkbaar niet naar den zin van Burgemeester en Wethouders is, want zij loopen in hun praeadvies daarover luchtig heen. Wanneer men echter eenerzijds meent, dat de bepalingen van de Zondagswet niet gemakkelijk zijn te handhaven, maar aan den anderen kant van oordeel is dat toch wel te moeten doen, omdat de wet het voorschrijft, dan brengt het verandering, wanneer de Tweede Kamer uitspreekt, dat het naar haar gevoelen niet meer gaat en een andere practijk dient te worden gevolgd. Bij de behandeling van de begrooting voor 1921 is deze zaak ook ter sprake gebracht door den heer Groeneveld, die wees op de zuidelijke provincies van ons land, waar de Katholieken geen bezwaar hebben tegen het houden van optochten op Zondag. De heer Heemskerk heeft daarop toen in dezer voege geantwoord: »De Maastrichtsche Burgemeester heeft alleen rekening te houden met de bijna uitsluitend Katholieke bevolking van die plaats, maar de Burgemeester van Leiden heelt rekening te houden met de omstandigheid, dat een groot deel der ingezetenen dezer gemeente behoort tot verschillende gezindten." »De heer van Eck. Het loopt over de uitvoering van de wet." »De heer Heemsker'k. Daaruit volgt, dat wij de eene gemeente in deze niet met de andere kunnen vergelijken. Het gaat over de handhaving van de wet, maar nu kan men zeggen, dat de Burgemeester van Maastricht de wet niet zoo juist heeft te nemen op grond van overwegingen van plaatselijken aard." Een zeer vrije opvatting van wetstoepassing van den heer Heemskerk. Ik twijfel er aan of, als de sociaal-democraten in een gemeente, waar zij de meerderheid hebben, meenden het niet zoo nauw met de wetten te moeten nemen op grond van overwegingen van plaatselijken aard, de autoriteiten het daarmede wel eens zouden zijn. Ik sta echter nu voor een geheel ander geval. Gisteren is te Utrecht een groote meeting gehouden en nu is, wat de samenstelling der bevolking betreft, Utrecht beter met Leiden te vergelijken dan Maastricht. Do samenstelling der bevolking zal in beide gemeenten niet zoo sterk uiteenloopen. Ik heb gelezen, dat die optocht, welke gehouden is op Zondagmiddag, opgeluisterd werd door de muziek van een tiental muziekcorpsen. De heer Heemskerk, flet waren er wel twintig. De heer van Eck. Aan dien optocht is deelgenomen door overheidspersoneel en door den typografenbond misschien hebben de heeren Oostdam en Bisschop er ook wel aan deelgenomen en nu kan ik mij niet voorstellen, dat heeren, die zelf aan een dergelijken optocht deelnemen, het ons hier uit gewetenswroeging zouden beletten, op grond dat het in strijd zou zijn met de Zondagswet. Ik geloof, dat uit alles blijkt dat wij ons maar moeten losmaken van de Zondagswet, die niet meer te handhaven is en die dan ook voor zoover zy hierop toepasselijk is, zeer t onduidelijk is, en dat in het algemeen de overheid heeft te vragen: welk standpunt moet ik te dezer zake innemen waar de meeningen omtrent het vieren van den Zondag zoo zeer uiteenloopen. Ik weet, dat een zeer belangrijk deel der burgerij des Zondags ter kerk gaat en die menschen hebben het recht te eischen dat zij rustig de godsdienstoefeningen kunnen bij wonen en niet in de kerk gestoord worden door geraas daar buiten. Maar een groot deel der bevolking wil den Zondag op andere wijze vieren, en, in het belang van hetgeen zij goed acht, optochten en meetings houden. Aan beide rich tingen ligt een ernstige meening ten grondslag. Nu heeft de overheid dit standpunt in te riemen, dat zij moet zorgen dat de rechten van beide richtingen zooveel mogelijk geëerbiedigd worden. De overheid heeft in dit opzicht een voorbeeld te geven van opvoeding in verdraag zaamheid. Nu is het mijns inziens zeer goed mogelijk, dat de rechten van beiden geëerbiedigd worden; dat de een rustig ter kerk kan gaan en dat de ander zijn optochten en meetings kan houden. Dat kan zeer goed gaan, wanneer eenig overleg gepleegd wordt, wanneer met eenig beleid die optochten en meetings in elkaar gezet worden. Als men zorgt dat de kerk gangers rustig ter kerk kunnen gaan en er in de kerk geen last van hebben, dan zie ik niet in waarom anderen niet optochten en meetings zouden mogen houden, als zij meenen op die wijze hun Zondag te moeten besteden. Burgemeester en Wethouders hebben zich van de zaak af gemaakt door te verwijzen naar het ontwerp-Zondagswet, dat op het oogenblik bij de Kamers aanhangig is. In de eerste plaats weten wij niet hoe de nieuwe Zondags wet zal luiden en of zij er wel komt; het is alles nog onzeker. Maar nu is er met deze zaak haast; juist met het oog op den zomertijd is het van zeer groot belang hoe de zaak hier geregeld zal worden. Als er geen spoed gemaakt wordt, dan is de zomer voorbij en in den winter is de zaak van minder beteekenis. Als er nu geen beslissing komt, gaat er geruime tijd over heen en blijft een belangrijk deel der bevolking verstoken van het recht waarop het mijns inziens toch aan spraak kan maken. Ik moet dan ook beslist opkomen tegen de uitdrukking in het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, dat de Raad zijn tijd beter kan gebruiken. Het is best mogelijk, dat Burgemeester en Wethouders geen behoefte gevoelen om het recht te hebben op Zondag te betoogen; maar een belangrijk deel van de bevolking te Leiden vindt dat wel noodzakelijk. Het is zeer de vraag, of werkelijk het overgroote deel of althans de meerderheid der bevolking van Leiden een verbod wenscht. Ik geloof van niet. Ik meen, dat de overheid in dit opzicht een voorbeeld te geven heeft. Als er strijd noodig is, dan moet die strijd niet ontweken worden, maar hier is geen strijd noodig; hier kan het recht van beide partijen zeer goed geëerbiedigd worden. Het is zeer goed mogelijk te zorgen, dat de godsdienst oefeningen absoluut geen last hebben van gedruisch, en aan den anderen kant toch de vrijheid te verleenen aan hen, die zulks wenschen, om op Zondag een meeting of betooging met .muziek te houden. Wanneer dat aan het beleid der politie werd overgelaten, dan zou dat zeer goed in overeenstemming met de betoogers in orde te maken zijn. Ik hoop dus, dat de Raad in dit opzicht een wat ruimer standpunt zal innemen dan Burgemeester en Wethouders, dat men zich niet eenvoudig zal afvragenhoe wensch ik mijn Zondag te besteden? en dan zal eischen, dat het door anderen op dezelfde wijze zal gebeuren. Dat is in een land als het onze met een zoo gemengde bevolking, waar de denkbeelden zoozeer uiteenloopen, een onmogelijke eisch. Het is een stand punt, dat zou meebrengen, dat de minderheid, als het werke lijk een minderheid is, in hooge mate werd onderdrukt. Ik hoop, dat de Raad zich met mijn motie zal vereenigen en aandrang zal uitoefenen op Burgemeester en Wethouders om het voorbeeld van de meeste plaatsen te volgen en aan de bevolking de vrijheid te geven, waarop zij recht heeft. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik heb blijkbaar goed ge daan door eerst door u het woord te laten geven aan den heer van Eck, want dit heeft ten gevolge gehad, dat ik thans gelegenheid heb om met een kort woord te antwoorden, waar ik in het debat ben gebracht naar aanleiding van uit latingen, door mij bij de behandeling van de begrooting gedaan. De heer van Eck wees er in de eerste plaats op, dat ik heb verklaard, dat de Burgemeester van Leiden heeft rekening te houden met een gemengde bevolking, terwijl de Burge meester van Maastricht dat niet behoeft te doen. Ik hand haaf dat standpunt nog, want ik meen, dat waar de opvat tingen omtrent de uitvoering en ten uitvoerlegging van de Zondagswet zoo verdeeld zijn en waar dus bij verschillende Burgemeesters, vooral van groote gemeenten, een zeer ruim begrip heerscht omtrent hetgeen al dan niet onder de Zondags wet valt, die Burgemeesters vooral rekening hebben te houden met de inzichten en de gevoelens van de bevolking in de gemeente, waar zij Burgemeester zijn. En dan kan ik mij zeer goed voorstellen, dat de Burgemeester van Maastricht, die met een uitsluitend Katholieke bevolking te maken heeft, een ander standpunt inneemt en een andere uitlegging aan de wet kan geven dan de Burgemeester van Leiden, die reke ning heeft te houden met de gevoelens van een deel der bevolking, dat uitermate sterk gekant is tegen het houden van optochten met muziek op Zondag. Ik wil dan ook wel verklaren de heer van Eck heeft goed gedaan door te verwijzen naar Utrecht dat naar mijn rneening de Burge meester van Utrecht weer een andere opvatting mag hebben van de wet dan die te Leiden. Ik persoonlijk acht die uit legging van den Burgemeester van Utrecht een zeer gelukkige en het is naar aanleiding daarvan, dat ik bij dit praeadvies het woord heb gevraagd, omdat ik even mijn standpunt wil uiteenzetten en mededeelen waarom ik voor een groot deel met de motie van den heer van Eck kan meegaan. In het algemeen heb ook ik practisch de bezwaren onder vonden, welke gelden tegen het verbod van het houden van optochten met muziek op Zondag. Een zeer groote massa der bevolking ik kan niet anders verwijzen dan naar de sociaal-democratische en de Katholieke bevolking zou gaarne zien, dat het houden vari optochten met banieren en muziek op Zondag werd toegestaan, vooral omdat dit voor een groot deel der bevolking op anderedagen vrijwel onmoge lijk is in deze gemeente. Up werkdagen kan men, vooral als men meetings houdt voor verschillende gemeenten, de menschen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 13