206
MAANDAG 30 MEI 1921.
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen 1 tot en met 17 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen,
waarna de geheele overeenkomst eveneens zonder beraadslaging
of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld.
XIII. Voorstel tot het aangaan van een overeenkomst met
de gemeente Waddinxveen betreffende de levering van
electriciteit aan die gemeente door de Leidsche Electriciteits-
fabriek.
(Zie Ing. St. No. 172.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Artikel 1 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem
ming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 2, luidende:
Distributie der electriciteit.
Waddinxveen zal zich belasten met de distributie der door
Leiden geleverde electriciteit, door aan de aangeslotenen in
haar gebied de electriciteit te leveren en daartoe op de door
haar vast te stellen voorwaarden op aanvraag aansluiting aan
haar electriciteitsnet te verleenen. Het tarief geldende voor
levering van electriciteit door Waddinxveen aan hare inge
zetenen zal, zoolang het Electrisch Bedrijf van Waddinxveen
winst maakt (zullende in winst een eventueel door Waddinx
veen te heffen retributie voor het leggen van kabel in
gemeentegrond geacht worden te zijn begrepen) niet meer
dan 10% hooger mogen zijn dan het tarief, dat door Leiden
in de gemeenten, waarin zij aan ingezetenen rechtstreeks
electriciteit levert, voor electrischen stroom wordt berekend.
De overige voorwaarden zullen ongeveer gelijk zijn aan de
voorwaarden, waartegen Leiden electriciteit levert in hare
bovenbedoelde buitengemeenten.
Leiden is bevoegd met een grootverbruiker, die genegen is
een jaarverbruik van ten minste 10.000 K. W. U. voor kracht
te garandeeren, zelf een contract af te sluiten en de stroom-
levering ter hand te nemen, indien Waddinxveen met den
betreffenden grootverbruiker geen overeenkomst tot electrici-
teitslevering heeft gesloten.
De prijzen, in die contracten gesteld, zullen niet hooger
zijn dan de prijzen door Leiden in andere buitengemeenten
onder gelijke omstandigheden aan soortgelijke afnemers be
rekend.
In dit geval doet Leiden aan Waddinxveen een afschrift
van het door haar afgesloten contract toekomen."
De heer A. Elkerbout. M. d. V. Er staat in artikel 2 der
concept-overeenkomst met de drie andere gemeenten, welke
wij zooeven hebben aangenomen, deze bepaling:
»Leiden verklaart zich bereid deze contracten zoodanig af
te sluiten, dat de drie gemeenten zich als contractanten in de
plaats van Leiden kunnen stellen, mits zij daarbij alle rechten
en verplichtingen uit het contract voor Leiden voortvloeiende,
overnemen."
Moet die bepaling niet opgenomen worden in de overeen
komst met Waddinxveen? Ik mis die daarin.
De heer de Lange. M. d. V. Ik kan nu niet precies zeggen
welke de oorzaak daarvan is, want de concept-contracten
worden door den Directeur van de Lichtfabrieken met de
vertegenwoordigers van de gemeentebesturen besproken, maar
in wezen is er bitter weinig verschil tusschen artikel 2 in
dit en artikel 2 in dat andere contract; het eenige verschil
is, dat die twee weken voor de beslissing in dit contract
niet worden genoemd. Dat zal wel een gevolg wezen van een
bespreking met het gemeentebestuur van Waddinxveen. Het
eene gemeentebestuur zal wel behoefte gehad hebben aan
die twee weken deliberatie-tijd, het andere niet, maar in
wezen maakt het geen onderscheid.
De Voorzitter. Er kan opgemerkt worden, dat de toe
standen in Waddinxveen volstrekt niet te vergelijken zijn
met die in die drie andere gemeenten. Ik hoor hier b.v.
zeggen, dat te Waddinxveen vrij groote fabrieken zijn. Iedere
overeenkomst staat op zich zelf en Leiden heeft zich ten op
zichte van Waddinxveen het recht voorbehouden om met die
groote fabrieken overeenkomsten af te sluiten. Waddinxveen
heeft daarin bewilligd. Dat is dus een geheel andere toestand.
De beraadslaging wordt gesloten en artikel 2 zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
De artikelen 3 tot en met 16 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen,
waarna de geheele overeenkomst zonder hoofdelijke stemming
wordt vastgesteld.
XIV. Voorstel tot verlaging van den gasprijs.
(Zie Ing. St. No. 162.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XV. Praeadvies op de motie van den heer van Eek in zake
het houden van optochten en meetings met muziek en banieren
op Zondag.
(Zie Ing. St. No. 165.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer van Eck. Ik ben den vorigen keer reeds begonnen
met de toelichting van mijn voorstel; ik wil daaraan mijne
verdere beschouwingen aan vastknoopen.
Ik ben den vorigen keer begonnen met te zeggen, dat er
verschillende bepalingen der Zondagswet zijn, die niet alleen
hier te Leiden maar overal elders absoluut niet toegepast
worden.
Vooreerst de bepaling van art. 1, hetwelk zegt, dat op
Zondag in het algemeen geene openbare arbeid zal mogen
plaats hebben dan in geval van noodzakelijkheid als wanneer
de plaatselijke regeering daartoe schriftelijke toestemming zal
geven.
Ik beweer, dat in geen enkele plaats van Nederland deze
bepaling gehandhaafd wordt.
Als een brievenbesteller een brief bezorgt of een knecht
van een banketbakker taartjes bezorgt of wanneer een vigi
lant rijdt, alles openbare arbeid, dan zal niemand er over
denken om schriftelijk toestemming te vragen aan de plaatse
lijke regeering op grond dat het noodzakelijke arbeid is.
Verder wordt in een reeks van gemeenten en ook te Leiden
niet gehandhaafd de bepaling van artikel 3: »dat gedurende
den tijd voor de openbare godsdienstoefening bestemd, de
deuren der herbergen en andere plaatsen waar drank verkocht
wordt, voor zoover dezelve binnen den besloten kring der
gebouwen liggende zijn, zullen gesloten zijn, en dat ook,
gedurende dienzelfden tijd, geenerhande spelen, hetzij kolven,
balslaan of dergelijke mogen plaats hebben."
Ik heb meermalen gezien, en ik denk wel alle leden van
den Raad, dat hier op Zondagmiddag, gedurende den tijd
voor de openbare godsdienstoefeningen bestemd, openbare
balspelen plaats hebben.
Met andere woorden, die bepalingen der Zondagswet, welke
volkomen duidelijk zijn, worden niet gehandhaafd.
Artikel 4 luidt: »dat geen openbare vermakelijkheden, zoo
als schouwburgen, publieke danspartijen, concerten en hard
draverijen, op de Zondagen en algemeene feestdagen zullen
gedoogd worden; zullende het aan de plaatselijke besturen
worden vrijgelaten hieromtrent een uitzondering toe te staan,
mits niet dan na het volkomen eindigen van alle godsdienst
oefeningen."
Nu brengt men onder openbare vermakelijkheden het houden
van een optocht. Ik kan begrijpen, dat iemand, die een hekel
heeft aan het houden van een optocht, bij wijze van hatelijk
heid zegt dat die deelnemers deelnemen aan een openbare
vermakelijkheid, maar op zich zelf is natuurlijk het deel
nemen aan een optocht geen openbare vermakelijkheid. Er is
geen sprake van, dat de wetgever van 1815 aan dergelijke
dingen heeft gedacht, en het houden van optochten wordt in
de wet niet vermeld, omdat men toen nog niet de gewoonte
had zulke optochten te houden. Het is merkwaardig, dat op
een wet van 1815, die dus meer dan 100 jaren oud is, een
uitbreidende wetsuitlegging wordt toegepast en wordt gezegd
dit of dat moet men er maar onderbrengen, want anders zou
de bedoeling van den wetgever niet tot haar recht komen.
Dat is geen manier van doen en het is krenkend voor iemand,
die op ernstige wijze aan een dergelijke betooging deelneemt.
Burgemeester en Wethouders maken zich er gemakkelijk
af door te zeggen:
»Onder die openbare vermakelijkheden zijn hier ter stede
steeds mede verstaan optochten en meetings met muziek."
Door een dergelijke opvatting kan men echter de wet niet
veranderen en nu staan wij voor de moeilijkheid, dat, waar
de wet duidelijk is, de bepalingen niet worden gehandhaafd,
terwijl daarentegen de bepalingen, welke minstens genomen
zeer twijfelachtig zijn, wel worden gehandhaafd. Er komt bij
dat men zich in een belangrijk deel van het land sinds lang
niet meer houdt aan de bepalingen van de Zondagswet, omdat
men dat een onmogelijkheid vindt. Ik herinner mij, dat ik,
zittende in een trein in het noorden van Noord-Holland, zag
dat daar op Zondag veemarkt werd gehouden, en, zooals men
weet, houdt men zich in de plaatsen in het zuiden van ons
land ook niet aan de Zondagswet; men laat daar op Zondag
concerten, muziek en danspartijen vrij plaats hebben. Het
lijkt mij het verstandigst om die Zondagswet eigenlijk maar
buiten toepassing te laten en niet alleen dwingt de practijk