MAANDAG 30 MEI 1921.
•205
wenschelijk zal zijn de jongste kinderen op de benedenver
dieping te houden. Als men de scholen niet boven elkaar,
maar naast elkaar bouwt, dan kan men alle laagste klassen
gelijkvloers inrichten. Dat zou zeer goed kunnen.
Wat betreft het 8e leerjaar heeft de Wethouder mij niet
goed begrepen.
Ik heb niet gevraagd, of in deze scholen een 8e leerjaar
ondergebracht kan worden. Uit de teekening blijkt duidelijk
genoeg dat daarvoor geen lokalen beschikbaar zijn. Ik heb
alleen gevraagd, of er rekening mede is gehouden, dat voor
een 8e leerjaar ruimte beschikbaar blijft, zoodat er zoo noodig
een lokaal voor het 8e leerjaar kan bijgebouwd worden.
De heer Mulder. M. d. V. Ik begrijp niet, welk bezwaar er
tegen zou bestaan om het amendement van den heer de Lange
aan te nemen. Het is toch niet in strijd met wat Burge
meester en Wethouders voorstellen.
De heer Eerdmans spreekt over de gehoorigheid. Juist als
wij den weg opgaan, dien de heer de Lange aangeeft, dan
kan er behoorlijk op gerekend worden bij den bouw, dat dat
euvel niet voorkomt.
Er is nu reeds op gerekend dat er twee toegangen komen.
Welk bezwaar is er tegen om het gebouw nu in eens te be
stemmen voor 2 scholen?
Men kan nu zeggen: daarom gaat het thans niet, maar
dan moeten wij er later toch weder over redeneeren en kos
ten zal het dan allicht meebrengen.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik moet inderdaad verklaren,
dat ik niet kan begrijpen hoe het amendement van den heer
de Lange zoo algemeen instemming vindt.
Het lijkt mij toch een zeer duidelijke zaak, dat op dit
oogenblik niet aan de orde is de nieuwe inrichting der school.
De heer de Lange zegt: ik vind dat Burgemeester en
Wethouders al te voorzichtig in dit geval zijn. Dat is het
geval niet. Burgemeester en Wethouders willen op dit oogen
blik niet incidenteel gaan beslissen over de inrichting der
school. Wat de heer de Lange nu betoogd heeft, komt eerst
naderhand aan de orde.
Ik wil eens een concreet voorbeeld aanhalen om duidelijk
te maken, in hoever het voorstel van den heer de Lange
geen aanbeveling verdient.
Men stelle eens het geval, dat de Minister gunstig op het
verzoek van den Raad in zake het ambulantisme beslist. Dan
kan het geval zich voordoen, dat wij het wenschelijk achten
om althans voor een korten tijd de school van den heer
Zeelenberg-te verplaatsen naar het Schuttersveld; wordt nu
het amendement aangenomen, dan zouden wij in dat geval
verplicht zijn die school direct te splitsen in 2 scholen. Dat
moet op den duur toch gebeuren, maar wij moeten eenige
speelruimte hebben.
Daarom is er geen tegenstrijdigheid in wat ik gezegd heb.
Het moet natuurlijk dien kant uit en de heer de Lange zal
toegeven, dat er geen kwestie van kan zijn dat een kleine
school een ambulant hoofd zal hebben. Maar waarom moet
dit nu beslist worden? Waarom moet de school direct als
zij gereed is voor twee verschillende scholen ingericht worden P
Laten wij de vrije hand daarin houden. Welk bezwaar kan
er bestaan om bijvoorbeeld gedurende een jaar de school
ongesplitst te houden?
Er is geen gevaar bij als wij deze zaak aanhouden en nader
onder de oogen zien. Laten wij vast gaan bouwen; het zal
wel een jaar duren eer de school gereed zal zijn.
Waarom ons nu reeds moeilijk te maken over de inrichting
van de school? De heer de Lange is het met mij eens, dat
het nog wel een jaar zal duren, voordat de school klaar is.
De heer de Lange. Dan is het 1 Januari 1924.
De heer van der Lip. Dan rekent gij verkeerd. Wij zijn
dan nog twee jaar van dien datum af.
Ten slotte de vraag van den heer Meijnen of, als de school
op de Mare is verplaatst, dat schoolgebouw daar blijft bestaan.
Ik kan daarop geen bepaald antwoord geven. Er is in ons
College wel eens over gesproken, maar wij hebben daarom
trent nog geen definitieve plannen. Het is mogelijk, dat het
een hulpschool wordt, maar wellicht moet het geheel ver
dwijnen in verband met de uitbreiding van de markt. Eerst wordt
het gebruikt voor de school aan de Van der Werflstraat, die
verbouwd moet worden, en als deze klaar is, dan komt pas
de vraag aan de orde wat met dat schoolgebouw aan de
Mare zal gebeuren.
De heer Meijnen. M. d. V. Ik heb gevraagd of de school
aan de Mare, die van den heer Zeelenberg, als zij naar het
Schuttersveld gaat, daar definitief wordt ingericht. Is dat het
geval, dan kan het nieuwe schoolgebouw direct voor twee
scholen worden ingericht.
De heer van der Lip. Dat behoeft niet. Er is toch een tijd
van overgang?
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer de Lange wordt in stemming
gebracht en met 19 tegen 6 stemmen aangenomen.
Vóór stemmenMevr. DubbeldemanTrago, de heeren
Heemskerk, Üostdam, Splinter, van Eek, Eerdmans, Sanders,
Dubbeldeman, Sijtsma, Meijnen, de Lange, A. Élkerbout,
Mulder, Wilbrink, van Stralen, F. Eikerbout, Stijnman,
Groeneveld en Mevr. BaartBraggaar.
Tegen stemmen: de heeren van Hamel, Bisschop, Bots, van
der Lip, Wilmer en de Voorzitter.
(De heer Kuivenhoven had tijdens deze stemming de ver
gadering tijdelijk verlaten.)
Het aldus geamendeerd voorstel van Burgemeester en
Wethouders wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XI. Voorstel in zake wijziging van de vergoeding aan de
bleekerspatroons uit te betalen voor het wasschen der goederen
uit het depot van de Volksbewassching en van het tarief,
aan de klanten in rekening te brengen.
(Zie Ing. St. No. 170.)
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Baart—Braggaar. M. d. V. Ik ben niet tegen
dit praeadvies, maar toch heeft het mij niet bevredigd, want
ik vind die 2 cent prijsverlaging te gering, als men bedenkt
hoezeer de kolenprijzen en de prijzen van het waschmateriaal
zijn gedaald. Het is echter in elk geval een stap in de goede
richting en ik hoop, dat Burgemeester en Wethouders zullen
zorgen, dat, als de prijzen der kolen en van het wasch
materiaal blijven dalen, ook de tarieven voor het wasschen
geregeld naar beneden zullen gaan.
De Voorzitter. Ik kan aan mevrouw BaartBraggaar ant
woorden, dat wij voortdurend zullen trachten in de door haar
bedoelde richting verder te gaan. Dat wij voor het oogenblik
verkregen hebben wat mogelijk was, blijkt wel hieruit, dal
sommige wasscherijen voor de nieuwe regeling bedankt hebben.
De heer de Lange. M. d. V. Ik heb ook geen bezwaar
tegen het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, al
leef ik altijd nog in de hoop dat onze gemeentelijke wasch-
inrichting de een of andere dag zal verdwijnen.
Ik wil thans alleen Burgemeester en Wethouders in herinne
ring brongen, dat op 11 April door eenige Raadsleden, waar
onder ook ik, een voorstel is ingediend, waarbij Burgemeester
en Wethouders werden uitgenoodigd om als afzonderlijke bijlage
bij de gemeentelijke rekening over 1920 aan den Raad over
te leggen een volledige en overzichtelijke rekening van ont
vangsten en uitgaven over dat dienstjaar onder andere van de
gemeentelijke waschinrichting.
ik zie nog altijd uit naar het tijdstip, waarop Burgemeester
en Wethouders met hun praeadvies dit voorstel aan den
Raad ter behandeling zullen voorleggen. De behandeling van
deze zaak noopt mij te vragen, of dit zeer eenvoudige voorstel
van ons niet met eenigen spoed aan den Raad kan worden
voorgelegd. Mij dunkt, Burgemeester en Wethouders zullen
zich niet zoo lang behoeven te beraden over het praeadvies
omtrent ons voorstel.
De Voorzitter. Ik kan den heer de Lange antwoorden,
dat het door hem bedoeld voorstel volstrekt niet door Burge
meester en Wethouders vergeten is en dat er ook wel aan
gewerkt wordt. Er doen zich echter verschillende vragen
daarbij voor en het betreft verschillende bedrijven, waaromtrent
men inlichtingen wenscht te hebben.
Er komt bij, dat wij hier op het Stadhuis onder de ambte
naren met ziekte te kampen hebben gehad, zoodat de over-
blijvenden de handen vol gekregen hebben. Men kan niet
alles vergen en ook die omstandigheid heeft een vluggen
gang van zaken tegengewerkt.
lntusschen, ae zaak wordt onderzocht en zoo spoedig mogelijk
zullen wij met de noodige bescheiden komen.
De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke
stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en
Wethouders besloten.
XII. Voorstel tot het aangaan van een overeenkomst met
de gemeenten Sassenheim, Lisse en Hillegom, betreffende de
levering van electriciteit aan die gemeenten door de Leidsche
Electnciteitsfabriek.
(Zie Ing. St. No. 161.)