97
Wij vestigen er tie aandacht op, dat het geens/.ins in onze
bedoeling ligt als regel meer dan 36 leerlingen per klasse
toe te laten. Niettemin scheen het ons geraden in het plan
6 lokalen elk voor 42 leerlingen op te nemen, omdat wij
meenden rekening te moeten houden met de mogelijkheid,
dat bijzondere omstandigheden het wenschelijk kunnen maken,
dat de plaatsruimte zoodanig is, dat niet steeds bij een grooter
aantal dan 36 tot wegzending van leerlingen of splitsing van
klassen behoeft te worden overgegaan. Ook met het oog op
mogelijke verandering van opvatting en van toestanden bij
het lager onderwijs in de toekomst, komt het ons aanbevelens
waard voor, dat men zich bij dit bouwplan niet absoluut
bindt aan het op dit oogenblik geldende maximum-aantal
leerlingen van 36 per klasse.
In verband met hetgeen de Plaatselijke Schoolcommissie in
haar betrekkelijk advies vermeldt, merken wij op, dat wij
het niet waarschijnlijk achten, dat het dikwijls z d voorkomen,
dat het aantal leerlingen, hetwelk door de meerdere plaats
ruimte boven het gewone aantal per klasse zoude kunnen
worden opgenomen, van invloed zal zijn op het aantal leer
krachten, dat voor rekening van het Rijk komt. Immers,
indien het gebouw voor twee scholen zoude dienen, zou het
gemiddelde aantal leerlingen per klasse zelfs tot 32 moeten
dalen, alvorens verandering zoude komen in de Rijksbijdrage.
Ter voorkoming van misverstand voegen wij hieraan nog toe,
dat in geen geval alle meerder? plaatsruimte kan worden
benut, omdat bij een aantal leerlingen van 270 en niet
gelijk de Commissie veronderstelt bij een aantal van 271,
8 leerkrachten vereischt worden, terwijl voor elke school
slechts plaats is voor 7 leerkrachten.
Bij de nadere overweging van het plan is rekening gehouden
met den wensch der Schoolcommissie, om de speelplaats te
brengen aan de gangzijde van het gebouw, zoodat in de klassen,
welke tijdens het gebruik maken van de speelplaats onderwijs
ontvangen, van het spelen geen hinder zal worden ondervonden.
De kennisneming van het plan zal U doen zien, dat de
lokalen op het Zuiden zullen liggen langs de sloot en dat
het driehoekige speelterrein aan de voorzijde langs de toe
komstige straat zal liggen.
Verder vermelden wij nog, dat het plan in alle opzichten
voldoet aan de eischen, gesteld bij Koninklijk besluit van
3 Maart 1921 (Staatsblad n°. 95) het zoogenaamde Bouw
besluit. Zoo is de hoogte der lokalen teruggebracht tot 4 M.,
zijn de afmetingen van het gymnastieklokaal bepaald op
9 M. 15 M. en kon het aantal urinoirs en privaten ver
minderd worden.
Wat nu de kosten van den bouw betreft, merken wij op,
dat voor het aanvankelijke plan door Uwe Vergadering een
bedrag van f 250.009 is toegestaan, terwijl de begrooting van
het nieuwe ontwerp een eindcijfer van f 270.000 aangeeft, in
welk bedrag tevens zijn begrepen de kosten van het maken
van een brug over de Singelsloot en van de afschering van
het Schuttersveld. Van dit bedrag zal eene som van ƒ202.500
ten laste der gemeente komen, terwijl het resteerende bedrag
ad 67.500 of 25% voor rekening van het Rijk kan worden
gebracht. Volgens artikel 201 der Lager-Onderwijswet 1920
zal de Rijksbijdrage, bedoeld in art. 48oct:es der Lager-
Onderwijswet 1878, voor de laatste maal uitbetaald worden
over het jaar 1921. Wij meenen, dat ook wanneer de bouw
niet voor den aanvang van het volgende jaar zal kunnen
worden voltooid, toch op de volle Rijksbijdrage mag worden
gerekend, al zal dan wellicht niet voor 1923 tot uitbetaling
door het Rijk aan de gemeente worden overgegaan.
Met betrekking tot het verschil in de bouwkosten tusschen
beide ontwerpen deelen wij nog mede, dat de kubieke inhoud
volgens het nieuwe ontwerp vrijwel gelijk is aan die van het
eerste plan Beide plannen zouden dus even hoog begroot
moeten zijn, ware het niet, dat aan het nieuwe ontwerp een
hoogere eenheidsprijs ten grondslag moest worden gelegd.
Op grond van het vorenstaande geven wij U in overweging:
a. Uw besluit van 21 Augustus 1919, gewijzigd bij besluit
van 2 Augustus 1920, inzake den bouw van eene nieuwe
3de klasse school op het Schuttersveld nader aldus te wijzigen
dat de bouw der school zal plaats hebben overeenkomstig het
ter visie liggend andermaal gewijzigd ontwerp
b. voor den bouw der sub a bedoelde school overeenkomstig
het ter visie liggend plan, door vaststelling van den hierbij
overgelegden suppletoiren begrootingsstaat alsnog een bedrag
van f 20000.te onzer beschikking te stellen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Wetb. van Leiden.
N°. 165. Leiden, 21 Mei 1921.
medelid, den heer van Eek, waarbij deze U op grönd van
eene in de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangenomen
motie, uitnoodigt de wenschelijkheid uit te spreken, dat
voortaan ook in Leiden het houden van optochten en meetings
met muziek en banieren op Zondag als regel zal worden toe
gelaten, geeft ons aanleiding, U het standpunt van ons College
in deze nogmaals in het kort uiteen te zetten. Breedvoerige
beschouwingen achten wij toch met betrekking tot een zoo
bekende en zoo dikwijls in den Raad reeds besprokene aan
gelegenheid als de onderhavige, niet noodig en zullen ook
door Uwe Vergadering wel niet meer van ons worden ver
wacht.
Vooropstellende, dat ons College, waar het hier de uitvoe
ring van een rijkswet geldt, aan Uwen Raad geenerlei ver
antwoording schuldig is, zij het ons vergund U in herinnering
te brengen, dat ingevolge artikel 4 der Zondagswet van 1 Maart
1815 op Zon lagen en algemeene feestdagen geen openbare
vermakelijkheden, zooals schouwburgen, publieke danspartijen,
concerten en harddraverijen mogen worden gehouden. Onder
die openbare vermakelijkheden zijn hier ter stede steeds mede
verstaan optochten en meetings met muziek. O. i. terecht.
Volgens de considerans der wet heeft deze ten doel de plicht
matige viering van den dag des Heeren en andere dagen, den
openbaren christelijken godsdienst toegewijd, te verzekeren.
En aangezien nu de wet het geven van concerten op Zondag
met dat doel in strijd acht, daar kan toch niet anders wor
den aangenomen, dan dat zij ook het houden van optochten
en meetings met muziek onder het verbod heeft willen
begrijpen, als zijnde zulks nog veel meer in strijd met de
bedoeling der wet, de heiliging van den Zondag, dan het
geven van concerten, hetgeen in den regel binnenshuis plaats
heeft.
Slechts na het volkomen eindigen van alle godsdienst
oefeningen is het aan de plaatselijke besturen vrijgelaten een
uitzondering op dit verbod toe te staan en dus ook eerst na
dat tijdstip, hetgeen hier ter stede geacht kan worden des
avonds te 8 uur te zijn aangebroken, kan door ons College
vergunning tot het houden van optochten en meetings met
muziek worden verleend. Natuurlijk is bovendien nog eene
schriftelijke vergunning van den Burgemeester voor het houden
van den optocht noodig, aangezien die ingevolge artikel 23
der verordening op de straatpolitie voor het houden van eiken
optocht over den openbaren weg is vereischt.
Het feit, dat in de 2e Kamer onlangs eene motie is aan
genomen, waarbij de Kamer als haar oordeel heeft uitge
sproken, dat als regel het houden van optochten en meetings
eventueel met muziek en banieren, ook op Zondag geoorloofd
moet zijn, kan uit den aard der zaak in onze bevoegdheid
ten deze geen verandering brengen.
Met deze korte uiteenzetting van ons standpunt meenen
wij te kunnen volstaan. Trouwens, eene discussie over de
aangelegenheid, door den heer van Eek te berde gebracht,
lijkt ons op het huidige oogenblik al van bijzonder weinig
belang. Bij de Staten-Generaal toch is een wetsontwerp aan
hangig, waarin met betrekking tot de heiliging van den
Zondag geheel andere voorschriften zijn opgenomen, dan in
de geldende Zondagswet en waarin o. a. den Gemeenteraad
de bevoegdheid wordt gegeven om bij verordening voor de
uren na den middag uitzonderingen toe te staan op het in
het ontwerp mede opgenomen verbod om op Zondag optochten
op den openbaren weg te houden. Dit wetsontwerp zal, naar
de algemeene verwachting is, binnen zeer korten tijd in de
Tweede Kamer in openbare behandeling komen. En nu lijkt
het ons toch bijzonder onvruchtbaar, om in dit stadium nog
in den Leidschen Raad een discussie te gaan voeren over de
toepassing eener wet, die vermoedelijk zeer spoedig tot het
verleden zal behooren. De Raad kan, dunkt ons, zijn tijd
beter gebruiken.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging geen
uitspraak te doen in den door den heer van Eek voorde-
stelden geest.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
De Raad kennis genomen hebbende van de in de Tweede Kamer
der Statpn-Generaal aangenomen motie, waarbij wordt uit
gesproken, dat als regel het houden van optochten en meetings,
eventueel met muziek en banieren, op Zondag geoorloofd moet
zijn, spreekt de wenschelijkheid uit, dat voortaan ook in Leiden
het houden van optochten en meetings met muziek en banieren
op Zondag als regel zal worden toegelaten.
D. A. van Eck.
Het in Uw Vergadering van 9 dezer in handen van ons
College ten fine van praeadvies gestelde voorstel van Uw