96
laging van den gasprijs met 2 ets per M3., ingaande met de
meteropneming in het begin van Juni.
Weliswaar is de staking in de Engelsche Kolenmijnen, die
ons in het begin van April nog weerhield om een verdergaand
voorstel te doen dan toen werd ingediend, op heden nog niet
geëindigd, doch een beteekenende stijging in den kolenprijs is
daarvan tot dusver niet het gevolg geweest, zulks in verband
met het feit, dat toevoer van kolen uit verschillende landen
der wereld in voldoende hoeveelheid bleef plaats hebben.
Natuurlijk kan geen zekerheid gegeven worden, dat ons in
dit opzicht niet nog verrassingen te wachten staan. Er is
echter een omstandigheid, die veroorlooft het daaruit voort
vloeiend risico met grooter gerustheid te aanvaarden dan dat
ten tijde van de indiening van ons vorig voorstel had kunnen
geschieden. De nieuwe gasfabriek toch, welker productie
methode, naar vertrouwd mag worden, den kostprijs van het
gas met 2 cent verlagen zal, zal met 1 November a.s. in
bedrijf gesteld kunnen worden. De thans aanwezige kolen-
voorraad benevens de partijen, waarvoor gecontracteerd is,
dekken de gasproductie voor een tijdvak van twee maanden.
In het ergste geval dus wordt, als van begin Juni af de
gasprijsverlaging ingaat, het gas gedurende maand voor
te lagen prijs geleverd. Immers als werkelijk een zoodanige
verhooging van den kolenprijs mocht intreden, dat de nu
voorgestelde prijsverlaging van het gas achteraf beschouwd
niet meer gerechtvaardigd zou wezen, dan zou, door de
verlaging van de productiekosten, als gevolg van het meer
economisch systeem der nieuwe fabriek, niet door een nieuwe
gasprijsverlaging te doen volgen, de juiste verhouding weer
kunnen worden hersteld.
Het beperkte risico van een te lagen gasprijs gedurende
3Va maand mag naar het ons voorkomt worden aanvaard
tegenover het voordeel, dat de verlaging voor de burgerij
oplevert. Vandaar dat wij een voorstel, als bovenbedoeld,
thans meenen te mogen uitlokken.
Commissarissen der Stedelijke Fabrieken
van Gas en Electriciteit
C. W. van der Pot Bzn., Voorzitter.
J. A. v. d. Stok, lo. Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
N°. 163. Leiden, 21 Mei 1921.
Bij zijn in de Leeskamer ter visie liggend schrijven van 30
Maart4 April j.l., zond het College van Gedeputeerde Staten
ons toe het door hem ingewonnen advies van den Inspecteur
voor de Volksgezondheid Dr. G. Romijn, op de ingezonden
verordeningen en instructies, betreffende den Keuringsdienst
van Waren in het district Leiden.
Zooals uit dat advies blijkt zijn de door den Inspecteur ge
opperde bezwaren, na de hem in een conferentie met den
betreffenden Wethouder en den Directeur van den Keurings
dienst verstrekte inlichtingen, grootendeels opgeheven.
Slechts aan een 2 tal opmerkingen zal behooren te worden
voldaan, n.l. aan die betreffende het intitulé der verordening
op den Gemeentelijken Keuringsdienst van Waren en aan die
op art. 8 dier verordening, regelende het tijdstip van het in
werking treden.
Ook het College van Gedeputeerde Staten, aan wien wij
het advies met de vereischte toelichting terugzonden, deelt
in zijn schrijven van 26 April4 Mei j.l., mede, dat het niet
op verdere wijzigingen zal aandringen, indien slechts aan de
bedoelde opmerkingen wordt voldaan.
Wat nu de eerste opmerking betreft, de Inspecteur wenscht,
dat in het intitulé der verordening het woord «Gemeentelijken"
wordt vervangen door «Districts", althans dat eerstgenoemd
woord wordt weggelaten, aangezien de dienst, hoewel bij de
gemeente in beheer, nu voor het district werkt.
Hoewel de uitdrukking Gemeentelijke Keuringsdienst" ons
volstrekt niet onjuist voorkomt, omdat de wet in tegenstelling
daarvan ook provinciale diensten kent en deze uitdrukking
ook in de gewisselde stukken meermalen is gebruikt, achten
wij deze zaak niet van overwegend belang en komt het ons
geraden voor in deze aan het verlangen van den Inspecteur
te voldoen.
In de tweede plaats vestigt de Inspecteur onze aandacht
er op, dat het in werking treden van de verschillende keurings
diensten niet op hetzelfde tijdstip behoeft plaats te hebben,
doch dat deze termijn voor iederen dienst verschillend kan
zijn. Het verdient daarom aanbeveling in artikel 8 der ver
ordening vóór het woord «volledig" in te voegen de woorden
«voor het district Leiden".
Deze opmerking komt ons alleszins juist voor en wij stellen
U daarom voor ook in dit opzicht aan het verzoek van den
Inspecteur gevolg te geven.
Ten slotte zal een wijziging noodig zijn van artikel 4.
Bij art. 2, 4e lid, sub c van het Kon. Besluit van 30 Sep
tember 1920 (S. no. 766), ter uitvoering van art. 13 der Wa
renwet, werd bepaald, dat behalve de Directeur, ook het
overige personeel door den Raad der centrale gemeente zou
worden benoemd en ontslagen.
Dit Kon. Besluit is thans ingetrokken en vervangen door
dat van 18 Maart j.l. (S. no. 592). Daarbij is o. m. wijziging
gebracht in de benoeming en het ontslag van het personeel.
De Raad der centrale gemeente benoemt en ontslaat nu
alleen den Directeur, de assistenten en den veearts.
Wij zouden O' daarom in overweging willen geven de be
noeming en het ontslag van het overige personeel aan ons
college over te laten, evenals dit bij andere diensten het
geval is.
Mocht Uwe Vergadering zich met deze voorstellen kunnen
vereenigen, dan geven wij U in overweging:
I. in de op 1 Februari j.l. vastgestelde verordening op
den Gemeentelijken Keuringsdienst van waren alsnog de vol
gende wijzigingen aan te brengen:
a. het intitulé der verordening wordt gelezen als volgt:
«Verordening op den Districts-Keuringsdienst van Waren".
b. artikel 4 der verordening wordt geiezen als volgt:
«De Directeur-Scheikundige en de assistenten worden be-
«noemd en ontslagen door den Raad der gemeente Leiden,
«die voor de benoeming een aanbeveling van Burgemeester
«en Wethouder dier gemeente ontvangt; het overige perso-
«neel wordt benoemd en ontslagen door Burgemeester en
«Wethouders."
c. in artikel 8 worden tusschen de woorden «(Staatsblad
no. 581)" en «volledig", ingevoegd de woorden: «voor het
district Leiden."
II. de verordening, aldus gewijzigd, opnieuw vast te stellen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 164. Leiden, 21 Mei 1921.
Wij brengen IJ in herinnering, dat in Uwe Vergadering van
21 Augustus 1919, (Ingek. Stukken No. 224) werd besloten
tot den bouw van eene 3e klasse school op het Schuttersveld,
welk besluit op 2 Augustus 1920 (Ingek. Stukken No. 266)
in dien zin werd gewijzigd, dat de bouw niet zou plaats
hebben overeenkomstig het oorspronkelijke plan A, doch over
eenkomstig een gewijzigd ontwerp.
Bij de verdere voorbereiding van den bouw bleek ons, dat
ook aan het gewijzigd ontwerp niet kon worden vastgehouden,
omdat volgens artikel 69 der nieuwe Lageronderwijswet de
bestekken en plannen voor schoolbouw, hoewel goedgekeurd
door de toenmalige schoolautoriteiten, toch nog aan het oordeel
van den Inspecteur van het lager onderwijs moesten worden
onderworpen en dat het uitgesloten was, dat deze een ontwerp
zoude goedkeuren, dat niet in alle opzichten was gebaseerd
op de nieuwe wettelijke bepalingen. Met den Inspecteur werd
daarna overleg gepleegd en vervolgens een nieuw ontwerp
opgemaakt, hetwelk inmiddels de goedkeuring van dien
Inspecteur heeft verworven en dat voornamelijk ten aanzien
van het aantal leerlingen der geheele school en per klasse
afwijkt van het vroegere ontwerp. Was het laatstgenoemde
ontwerp berekend op eene school met 14 klassen, elk van 48
leerlingen, of in totaal 672 leerlingen, bij het nieuwe plan is
gerekend op eene bevolking van 14 klassen en wel 8
klassen van 36 en 6 van 42 leerlingen of in totaal 540
leerlingen. Van groot belang achten wij het, dat bij de uit
voering van het nieuwe plan het schoolgebouw aldus zal zijn
ingericht, dat hetzonder eenige verandering of verbouwing zoowel
voor ééne dubbele school als voor twee scholen kan dienen.
Daardoor toch zal het eene reorganisatie van het lager onderwijs
niet in den weg staan en blijft bovendien de mogelijkheid
open om krachtens artikel 194 der Lager Onderwijswet 1920
tot 1 Januari 1924 eene school voor 540 leerlingen in het
gebouw te huisvesten. Het schijnt ons niet juist gezien vooruit
te loopen op de reorganisatie van het lager onderwijs door
thans uit te maken, dat het nieuwe gebouw aanstonds zal
worden bestemd voor twee scholen.
Na 1 Januari 1924 of zooveel eerder als in verband met
bedoelde reorganisatie noodig zal zijn, kunnen desgewenscht
2 scholen elk van +270 leerlingen in het gebouw worden
ondergebracht. Voor eene der beide scholen kan dan uitsluitend
de benedenverdieping worden bestemd en voor de andere
school de bovenverdieping, terwijl elke school een afzonder
lijken toegang van de straat zal hebben. Alleen het gymnastiek
lokaal en de speelplaats zijn bestemd voor beide scholen.
Verder is voor elke school een afzonderlijk lokaal aanwezig
voor hoofd, schoolarts, personeel, leermiddelen enz.