92 wel bij besluit van ons College van 28 Juni 1J20 (en niet omstreeks September 1920, zooals de heer Groeneveld in zijne motie zegt) kwam de nieuwe regeling met betrekking tot de waardeering van het genot van vrij wonen, vuur en licht tot stand, eene regeling, die zich in hoofdzaak aansloot bij de desbetreffende Rijksregeling. Teneinde echter te voor komen, dat deze regeling voor de in functie zijnde ambte naren onvoordeeliger zou zijn, dan wanneer de bestaande aftrek in dezelfde verhouding als het traktement werd ver hoogd, werd tevens bepaald, dat indien zulks ten opzichte van iemand het geval was, voor hem, zoolang hij in dezelfde functie werkzaam bleef, slechts een evenredige verhooging van den aftrek zou plaats hebben. Elke onbillijkheid werd op die wijze vermeden. De heer Groene veld komt er nu in zijne motie tegen op, dat aan die nieuwe waardeering der emolumenten terug werkende kracht is verleend tot 1, Januari 1920. O. i. ten onrechte. Wij kunnen het toch niet anders dan vanzelf sprekend noemen, dat, wanneer aan eene salarisherziening terugwerkende kracht wordt verleend, ook aan het noodzake lijk gevolg daarvan, de herziening van de waardeering der emolumenten, eveneens terugwerkende kracht wordt gegeven. Indien derhalve laatstgenoemde herziening tegelijk met de nieuwe salarisregeling was tot stand gekomén, zou o. i. nie mand hebben kunnen betwisten, dat ook de verhoogde wo ningaftrek gerekend moest worden te zijn ingegaan op 1 Januari 1920, den datum waarop de nieuwe wedderegeling van kracht werd. Ten opzichte van het interne verplegend personeel der gestichten is dan ook aldus gehandeld. Er kan derhalve geen sprake van zijn, en Uwe Vergadering zal deze rheening deelen, om den verhoogden woningaftrek niet te doen gelden over het tijdvak 1 Januari17 Mei 1920. Doch ook afgezien van deze zonderlinge gevolgen, waartoe voldoening aan den in de motie uitgedrukten wensch zou leiden, kan o. i. in het enkele feit, dat de nieuwe waardeering door ons College, in plaats van op 17 Mei, eerst op 28 Juni, dus ruim 6 weken later, kon worden vastgesteld, geen voldoende aanleiding gevonden worden, om den verhoogden aftrek over die ruim 6 weken niet te doen gelden. Zooals wij reeds in herinnering brachten, is de herziening zoowel in ons prae- advies over de nieuwe salarisregeling als tijdens de beraad slaging in den' Raad uitdrukkelijk aangekondigd. De betrok kenen wisten dus vooruit, wij herhalen het nogmaals, dat de bestaande regeling niet zou worden gehandhaafd. Bovendien is bij de uitbetaling van het meerdere salaris vanaf 1 Januari 1920 aan de betrokkenen medegedeeld, dat de verhooging van den woningaftrek nader zou worden verhaald, zoodat zij toen wisten, dat zij meer ontvingen, dan waarop zij recht hadden en dat dit meerdere later op hunne wedde zou worden gekort. Natuurlijk had men voor de ambtenaren, die in het genot waren van vrij wonen, vuur en licht, de uitbetaling van het meerdere salaris kunnen opschorten, totdat hun woningaftrek nader was geregeld, doch teneinde de betrokkenen ter wille te zijn, besloten wij ook aan hen direct het meerdere salaris te doen uitkeeren, onder het zooeven vermelde voorbehoud in zake de latere korting van den hoogeren aftrek. Wij kunnen dus nog steeds niet inzien, dat de betrokkenen door de ruim 6 weken latere vaststelling van den verhoogden woningaftrek onbillijk zijn behandeld, te minder waar wij gelegenheid hebben gegeven het teveel genoten salaris over een zeer ruim tijdvak geleidelijk aan te zuiveren, zoodat ook ten deze met de belangen van de ambtenaren alleszins rekening is gehouden. Voor ons College bestaat er dan ook geen aanleiding om op het genomen besluit terug te komen en wij geven Uwe Vergadering dan ook met aandrang in overweging de motie van den heer Groeneveld niet aan te nemen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 158. Leiden, 12 Mei 1921. De Commissie, belast met het onderzoek der bezwaarschriften enz. inzake de plaatselijke directe belasting naar het inkomen, heeft de eer U voor te stellen op de ter visie liggende be zwaarschriften. belastingjaren 1918/19, 1919/20 en 1920/21, te beschikken, overeenkomstig haar mede ter visie liggend advies. De Commissie voornoemd: Th. B. J. Wilmer, Voorzitter. J. Splinter Gzn., T T. Groeneveld Leaen- Aan den Gemeenteraad. N°. 159. Leiden, 13 Mei 1921. Het zal U bekend zijn, dat het schoonschrijven sinds 1 September j.l. aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens niet meer wordt onderwezen en dat het schrappen van dat vak zijn oorzaak vond in de vaststelling bij Koninklijk besluit van 16 Juni 1920, Stbl. No. 299, van een algemeen leerplan voor de Hoogere Burgerscholen met 5-jarigen cursus. Dien tengevolge werd dus met ingang van dien datum de leeraar in het schoonschrijven, de heer C. F. H. Dumont van zijne lessen in dat vak ontheven. Nu is ons gebleken, dat het voor den heer Dumont van belang kan zijn, dat alsnog door Uwe Vergadering wordt besloten hem met ingang van dien datum eervol ontslag te verleenen wegens opheffing zijner betrekking. Aangezien o. i. van de zijde der gemeente geen enkel bezwaar kan bestaan om het ontslag alsnog te verleenen, stellen wij U voor aan den heer C. F. H. Dumont, te rekenen met ingang van 1 September 1920, alsnog eervol ontslag te ver leenen uit zijne toenmalige betrekking van leeraar in het schoonschrijven aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens en zulks wegens opheffing dier betrekking met ingang van dienzelfden datum. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 160. Leiden, 17 Mei 1921. Bij nevensgaand schrijven verzoekt de heer C. H. Kouw hem eervol ontslag te willen verleenen als lid van het Bestuur der Gemeentelijke Arbeidsbeurs. Aangezien noch bij het Bestuur dezer instelling, noch bij ons College tegen inwilliging van dat verzoek bezwaar bestaat, geven wij Uwe Vergadering in overweging aan den heer C. H. Ko'iw op de meest eervolle wijz i ontslag te verleenen als lid van het Bestuur der Gemeentelijke Arbeidsbeurs. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. Edelachtbare Heeren. ündergeteekende werd bij haar oprichting benoemd in het Bestuur der Gemeentelijke Arbeidsbeurs en mocht het ver trouwen genieten telkens weer op voordracht van Uw College in het Bestuur herbenoemd te worden. Voor dit in hem gestelde vertrouwen is hij steeds gevoelig geweest. Thans echter ver plicht hem zijn vergevorderde leeftijd van deze functie afstand te doen, daar het bijwonen der vergaderingen hem moeilijk valt. Hij verzoekt daarom bij dezen Uw E. A. College hem eervol van deze functie te willen ontheffen. Met zijn beste wenschen voor deze zoo nuttige instelling en betuiging zijner hoogachting teekent van Uw College de dnw. dn. C. H. Kouw. Leiden, 18 April 1921. N'. 161. Leiden, 18 Mei 1921. Met het in nevensgaand schrijven van Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit vervatte voor stel betreffende de levering van electriciteit aan de gemeenten Sassenheim, Lisse en Hillegom kunnen wij ons volkomen vereenigen. Onder verwijzing naar den inhoud van dat schrijven geven wij U mitsdien in overweging tot vaststelling van de hierbij overgelegde concept-overeenkomst betreffende de levering van electriciteit aan de gemeenten Sassenheim, Lisse en Hillegom over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. CONCEPT-OYEREENKOMST betreffende de levering van electriciteit aan de gemeenten Sassenheim, Lisse en Hillegom door de Stedelijke Electriciteitsfabriek te Leiden. Artikel L Duur der overeenkomst. loeiden verbindt zich (behoudens omstandigheden van haren wil onafhankelijk) vanaf 1 Januari 1922 tot 31 December 1931

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 35