192 MAANDAG 9 MEI 1921. De heer Wilbrink. Ik stel voor om te spreken van arbeiders boven de 16 jaren. Dan hebben wij althans een grens. De heer van der Pot. Zooals ik straks reeds zeide, dit is een quaestie, welke men ter beoordeeling aan de jurisprudentie moet overlaten. Tegen de grens, die de heer Wilbrink wil, geldt hetzelfde bezwaar als tegen de grens, die de heer Sanders stelde. Het zal leiden, waar het in bedrijven mogelijk is, tot het in dienst nemen van kinderen. Men werkt dat in de hand. De heer Wilbrink. M. d- V. Nog een vraag. Onder publiekrechtelijke lichamen worden zeker ook ver staan het postkantoor, de Lichtfabrieken en ook de woning bouwverenigingen De heer van der Pot. Een woningbouwvereeniging is geen publiekrechtelijk lichaam. De heer Wilbrink. Een woningbouw vereeniging is toch een bedrijf De heer van der Pot. Dat lijkt mij quaestieus. De heer Stijnman. Worden onder arbeiders ook leerlingen begrepen De heer van der Pot. Dat kan ik niet beantwoorden. De wet geeft daaromtrent geen uitsluitsel. De heer Stijnman. Dan bemoeilijkt men hiermede het leerlingstelsel. De heer van der Pot. Wij moeten geen andere bepalingen hebben dan in den Haag en Rotterdam. Het is beter dat er een vaste gedragslijn is. Ten slotte moet die zich voor het geheele land vormen. De wetgever had dit kunnen bepalen, maar heeft het niet gedaan. De beraadslaging wordt gesloten. Artikel 1 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 2 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem ming aangenomen. Beraadslaging over Artikel 3, luidende: «Belastingplichtig is degene, die op den lsten Januari van het belastingjaar een bedrijf .in een in art. 1 bedoelde onder neming ol inrichting uitoefent. Voor de door naamlooze vennootschappen, commanditaire vennootschappen op aan deden, coöperatieve en andere vereenigingen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen verschuldigde belasting zijn de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk." De heer Sanders. M. d. V. De wet op de naamlooze ven nootschappen erkent niet de aansprakelijkheid van Directeuren, terwijl deze hier wordt ingevoerd. Ik zou den Wethouder willen vragen of dit gewettigd is? De heer van der Pot. M. de V. Ik geloof, dat bij een publiekrechtelijke regeling een dergelijke bepaling gemaakt mag worden. In de ontwerp-verordening van Rotterdam staat ook zoo'n bepaling en op zich zelf is zij wel wenschelijk. De beraadslaging wordt gesloten en artikel 3 zonder hoof delijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 4, luidende: »Tot grondslag voor de berekening der belasting wordt ge nomen het gemiddeld aantal arbeiders, dat in het afgeloopen kalenderjaar, of, indien het bedrijf slechts gedurende een gedeelte van dat jaar is uitgeoefend, in dat kortere tijdvak in de onderneming of inrichting is werkzaam geweest, voor zoover deze arbeiders minder verdienen dan het bedrag be paald bij den in art. 242e der Gemeentewet bedoelden alge- meenen maatregel van bestuur. Dit gemiddeld aantal wordt verkregen door het totaal aantal werkdagen van de arbeiders, die minder verdienen dan het in het slot van het eerste lid bedoelde bedrag te deelen door het aantal dagen, waarop in de onderneming of inrichting in het belastingjaar is gewerkt. Onder de werkdagen van den arbeider worden verstaan de dagen, waarop die arbeider in dienst van de onderneming of inrichting arbeid heeft verricht, ongerekend den duur van dien arbeid." De heer van Stralen. M. d. V. Er staat hier »arbeiders", maar gezien de pogingen, die hier gedaan worden, om nog uitzonderingen te maken zou ik voor alle zekerheid willen vragen of ook de arbeidsters hieronder begrepen zijn. De heer van der Pot. Onder »arbeiders" zijn altijd ook arbeidsters begrepen. De beraadslaging wordt gesloten en artikel 4 zonder hoofde lijke stemming aangenomen. De artikelen 5 tot en met 13 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 14, luidende: «Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden op den lsten Januari 1921.'' De heer Mulder. M. d. V. Ik stel voor te lezen: «Deze verordening treedt in werking 1 Januari 1922." Wij zijn nu reeds vier maanden in het jaar 1921 en als de aanslagen gereed zijn zal het nog veel later zijn en zou er dan dit jaar nog betaald moeten worden, terwijl niemand daarop heeft ge rekend. De heer van der Pot. M. d. V. Dit lijkt mij een herhaling van het voorstel-Sanders. Het zou uitstel te weeg brengen en de Raad heeft zich daartegen verklaard. De reden om de verordening nu te behandelen was juist om haar reeds voor 1921 te laten werken. Daarom ontraad ik dit amendement. Als de heer Mulder zegt, dat het zoo laat wordt eer de werkgevers er op kunnen rekenen, dan wijs ik er op, dat zij er wel op kunnen rekenen. Van nu af kunnen zij er op rekenen, dat de verordening tot stand zal komen. Het is nu wel reeds Mei, maar dat is toch waar het betreft een bedrag van 12.per arbeider niet van zoo overwegend belang. Het amendement van den heer Mulder wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad slaging uit. De heer Mulder. M. d. V. Ik trek mijn amendement in. De heer Sanders. M. d. V. Het spijt mij, dat de heer Mulder zijn amendement heeft ingetrokken. Ik had een dergelijk voorstel willen doen, zij het niet zoo ver gaande als dat van den heer Mulder. Ik stel nu als amendement voor om art. 14 aldus te lezen: «Deze verordening treedt in werking op den eersten dag van de maand volgende op hare afkondiging. Zooveel twaalfde gedeelten zullen dan worden geheven als er nog maanden in het jaar zijn." Op denzelfden grond als de heer Mulder wil ik geen terug werkende kracht aan deze verordening geven. Het is een belasting, waarmede de industrie niet heeft kunnen rekenen. Het amendement van deri heer Sanders wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad slaging uit. De heer van der Pot. Ten deele heb ik tegen dit amendement hetzelfde bezwaar als ik reeds heb aangevoerd tegen het nu ingetrokken amendement van den heer Mulder. Ik meen te kunnen volstaan met daarnaar te verwijzen. De beraadslaging wordt gesloten. vliet amendement van den heer Sanders wordt in stemming gebracht en met 19 tegen 8 stemmen verworpen. Tegen stemmende heeren van Stralen, Kuivenhoven, van Hamel, Mevr. DubbeldemanTrago, de heeren Groeneveld, Knuttel, A. Eikerbout, Sijtsma, Bisschop, van Eek, Dubbeldeman, Eerdmans, de Lange, F. Eikei bout, Heemskerk, Bots, van der Lip, van der Pot en de Voorzitter. Vóór stemmen: de heeren Wilmer, Wilbrink, Stijnman, Splinter, Huurman, Mulder, Meijnen en Sanders. Artikel 14 wordt ten slotte zonder hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening eveneens zonder hoofdelijke .stemming wordt vastgesteld. XXVI. Verordening op de invordering der zakelijke belasting op het bedrijf. (Zie Ing. St. N°. 133.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 32