MAANDAG 9 MEI 1921. 191 Vooral dit laatste is voor mij een argument dat wij moeten wachten met de invoering van deze belastingverordening. Het is thans voor de industrie nog niet het moment om deze belasting in te voeren. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik wil aan den heer Mulder zeggen dat ik straks, toen ik het had over particuliere be langen, in hoofdzaak gedacht heb aan standsbelangen. De uitdrukking «particuliere belangen", was, gezien die kleine groep bezitters die het betreft tegenover de arbeiders niet zoo heel ver mis. In elk geval heb ik erop willen wijzen, dat de heeren er voor te vinden zijn dat brengt hun stelsel mede om op te komen voor de belangen der bezittende klasse en dat is door de overzijde heden weder uitdrukkelijk naar voren gebracht, ook tegenover het college van Burgemeester en Wethouders. In dat verband heb ik er ook op gewezen, dat men ons altijd kwalijk neemt als wij zeggen, dat wij in de eerste plaats opkomen voor de belangen der arbeidersklasse. Ik wilde daar mede illustreeren, dat de heeren het altijd doen in de eerste plaats voor de bezittende klasse. En de heer de Lange dan? vraagt de heer Huurman. De heeren Huurman en de Lange maken in dit geval een uit zondering. Dat gebeurt wel eens meerdat zien wij hier aan deze zijde ook wel eens gebeuren. Dan hebben de heeren pleizier en zitten te grinniken. Wat betreft hetgeen de heer Sanders over het artikel van Polak heeft gezegd, ik weet wat de gedachtengang van Polak dienaangaande is en ik zal mijn partijgenoot dus niet ver loochenen. Dat is in dit geval niet noodig. Aan zijne bestrij ding van deze wet liggen precies dezelfde gedachten ten grondslag als door ons heden verkondigd. Ook wij hebben gezegd, dat wij liever gezien zouden hebben dat deze wet gelijkelijk over het geheele land zou drukken en dat men niet van de wet op de eene plaats gebruik zou kunnen maken en op de andere plaats r.iet. Maar dat Polak tegen de wet zou zijn als zij alle industrieelen over het geheele land even redig trof, geloof ik niet. Dat kan ik in het artikel van Polak niet vinden. Hij heeft het gehad over Amsterdam, omdat het mogelijk is dat ook daar een dergelijke verordening gemaakt zal worden en hij sprak de vrees uit dat dergelijke verordening de industrie te Amsterdam zou kunnen schaden. Intusschen, dat de industrie zich naar een andere gemeente zou verplaatsen, dat zit nog zoo glad niet, men denke alleen maar aan den woningnood. Hetzelfde geldt trouwens voor de plaatselijke belasting. Hier wordt b.v. veel meer belasting geheven dan te Uegstgeest; dus de industrie zou zich daar moeten vestigen, maar daaraan is ook veel nadeel verbonden*. Het is niet een wet naar onzen smaak, maar wij moeten er noodgedwongen gebruik van maken. De heer Eerdmans. M. d. V. Ik wil even motiveeren de stem, die ik zal uitbrengen voor het voorstel van den heer Sanders. Ik acht het bijzonder ongewenscht een verordening aan te nemen waarin de hoofdbegrippen niet omschreven zijn. De Wethouder moge meenen, dat dit later wel uitgemaakt kan worden, maar ik acht het gewenscht dat wij, als wij een verordening aannemen, weten wat wij hebben te verstaan onder het bedrijf van een onderneming of inrichting en onder een arbeider. Wij kunnen hun, die zullen worden aangeslagen, zeer veel moeite besparen door, wanneer wij dat weten, een duidelijke verordening te maken. Het is thans niet mogelijk om, wan neer dat in de lucht hangt, een beslissing te nemen. Ik zal dus stemmen voor het voorstel van den heerSanders. De heer van der Pot. M. d. V. Ik wil den heer Huurmab antwoorden, dat in het door hem gestelde geval het mij niet twijfelachtig lijkt, dat de belasting wel geheven zal worden. Wanneer de Katoenmaatschappij in eigen beheer een fabriek bouwt, is er geen quaestie van of dat is een onderneming, die een bedrijf uitoefent. Als een bouwvereeniging bouwt lijkt het mij weer een dubieus geval. Het is de vraag of men die kan rangschikken onder inrichting. Maar daarbij hebben wij ons te houden aan de wet. En wat het door den heer Eerdmans gezegde betreft, wanneer het gewenscht was geweest die zaak niet over te laten aan de practijk, had het aan den wetgever gelegen om die begrippen in de wet neder te leggen. Ik geloof niet dat het gewenscht kan zijn dat de verordening bindende definities gaat geven speciaal voor de toepassing van deze verordening. De wetgever heeft dit aan den rechter overgelaten. Ik kan vragen wat men zich van dit begrip heeft gedacht, maar een ander kan weer een andere definitie geven. En in dien algemeenen maatregel komt dat ook niet. Daarin komt alleen de loongrens. Als wij daarop konden wachten zou ik toegeven, maar wij kunnen niet wachten, en dan geloof ik dat het veel beter is dat die definities afhangen van den rechter dan dat allerlei gemeente verordeningen in dit opzicht van elkander afwijkende be palingen gaan geven. En dat men alleen om het ontbreken dezer definities, zijn stem tegen deze verordening zal uitbrengen lijkt mij toch buitengewoon vreemd. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Het voorstel van den heer Sanders om de nrs. 25 en 26 van de agenda af te voeren wordt in stemming gebracht en met 17 tegen 10 stemmen verworpen. Tegen stemmende heeren van Stralen, van Hamel, mevr. DubbeldemanTrago, de heeren Groeneveld, Knuttel, A. Eikerbout, Sijtsma, Bisschop, van Eek, Dubbeldeman, de Lange, F. Eikerbout, Heemskerk, Bots, van der Lip, van der Pot en de Voorzitter. Vóór stemmen: de heeren Wilmer, Wilbrink, Kuivenhoven, Stijnman, Splinter, Huurman, Eerdmans, Mulder, Meijnen en Sanders. (Mevrouw BaartBraggaar had de vergadering inmiddels verlaten.) Beraadslaging over artikel 1, luidende: »In de gemeente Leiden wordt eene zakelijke belasting op het bedrijf geheven van de ondernemingen en inrichtingen, welke daarvoor volgens het bepaalde bij art. 242e der Ge meentewet in aanmerking komen. Publiekrechtelijke lichamen zijn ook aan deze belasling onderworpen." De heer Sanders. M. d. V. Ik meen, dat er een onbillijkheid zit in dit artikel, omdat de verschillende bedrijven niet gelijkmatig worden belast. Ik stel mij voor een bedrijf, dat geheel automatisch werkt en een geheel ander bedrijf, waarbij geen automatische werking in toepassing kan worden gebracht, doch alles door lichten handenarbeid moet geschieden waardoor het eene bedrijf een veel grootere productie heeft dan het andere en toch minder personeel noodig heelt. Het tweede bedrijf wordt dus veel zwaarder belast dan het eerste. Een ander geval is dat van twee concurreerende bedrijven, het een, een groot bedrijf, in de gelegenheid om verschillende werkzaamheden te doen verrichten door machines, welke werkzaamheden het andere, een klein bedrijf, door meestal jongere arbeiders moet laten verrichten, zoodat het groot bedrijf in het voordeel verkeert. Het kan een groot aantal jeugdige arbeiders door machines vervangen. Daardoor is het grootbedrijf ten aanzien van deze belasting zeer bevoordeeld boven het kleinbedrijf. Om dit te ondervangen stel ik voor om in artikel '1 achter de woorden »in aanmerking komen" in te voegen»met dien verstande, dat onder «arbeiders" worden verstaan arbeiders ouder dan 23 jaren". Het amendement van den heer Sanders wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad slaging uit. De heer van der Pot. M. d. V. Ik doe opmerken dat het voorstel van den heer Sanders heelemaal niet past bij zijn betoog. Uit zijn betoog viel af te leiden, dat een bedrijf, dat meer machinaal is ingericht, in sommige opzichten wordt bevoordeeld boven een bedrijf waar men arbeiders heeft. Dat geldt niet alleen voor deze belasting, want precies hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de Invaliditeitswet. Voor machines behoeft men ook geen zegeltjes te plakken. Het is een argument tegen de geheele belasting en dat had gepast in het betoog van zoo even tegen de geheele belasting. Hoe men dat wil corrigeeren door de voorgestelde woorden in te voegen begrijp ik niet. Dat voorkomt die quaestie niet. Overigens komt het mij voor, dat dit amendement een buitengewoon anti-sociale tendenz heeft; het zou juist leiden tot het in dienst nemen zooveel mogelijk van jonge ar beiders, wat in tijden van malaise niet het meest gewenschte is. Het meest gewenschte is, dat men de gezinshoofden het langst aan het werk houdt en niet de per sonen, die nog geen gezin te onderhouden hebben. Dit amendement met zijn hoogst wille keurige onderscheiding, zou ook dat tot gevolg hebben. De heer Wilmer. Ik geloof, dat men dit amendement ook van den anderen kant kan bezien. Door den heer Huurman is gevraagd wat de wet onder een arbeider verstaat. Dóór dit amendement wordt nu eenigs- zins het begrip van arbeider gedefinieerd. De Voorzitter. Handhaaft de heer Sanders zijn amendement? De heer Sanders. Neen, Mijnheer de Voorzitter, ik trek het it>.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 31