MAANDAG 9 MEI 1921. 185 men van de grooten niet wat van hen volgens de wet te halen valt. Ik erken, dat als bezwaar tegen mijn amendement aange voerd kan worden, dat dan de menschen met de grootste inkomens de gemeente mogelijk zullen verlaten. Inderdaad, maar aan dat gevaar staan wij thans ook bloot. Ook wanneer het percentage wordt vastgesteld zooals Burgemeester en Wethouders voorstellen, dan is het verschil tusschen de be lasting hier en die in de omliggende gemeenten toch zoo groot, dat men, als men om die reden de gemeente wenscht te verlaten, het toch zal doen. Het gevaar lijkt mij niet zoo groot dat daardoor veel meer ingezetenen de gemeente zullen verlaten. Ik vind het bijzonder onsympathiek dat, terwijl men aan den eenen kant tracht van de mingegoeden zooveel mogelijk te halen, men aan den anderen kant zou trachten zooveel mogelijk de rijksten te ontlasten. Het amendement van den heer van Eek wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad slaging uit. De heer van der Pot. Ik zou er tegen willen waarschuwen om dit amendement te veel en bagatelle te behandelen, het te beschouwen als iets, wat er ten slotte maar weinig toedoet. Ik moet ten ernstigste ontraden het belastingpercentage zoo op te voeren en zoover te gaan als de wet toelaat. Ik kan niet beter doen dan te verwijzen naar hetgeen ik reeds zeide. Ik geloof, dat het niet zoo'n gering verschil uit maakt en ik meen niet dat men kan redeneerenhet is toch al hoog, dus men zal er niet zooveel 'menschen mede weg jagen. Het is van onzen kant meer opzettelijk zoo voorgesteld dat wij komen tot een percentage, bij een vermenigvuldigings- cijfer als wij hier voorloopig moeten verwachten, n.l. 1,2, dat niet hooger is dan in de andere het hoogst belaste gemeenten. Het geval is nu eenmaal wij kunnen er niets aan doen dat Leiden de twijfelachtige eer geniet van met Delft, Dordrecht, Arnhem, Deventer, Leeuwarden te behooren tot de zwaarst belaste gemeenten in ons land. Dat blijft ook het geval wanneer wij deze wijziging aannemenook dan behoort Leiden tot die categorie. Dan wordt hier, bij een vermenig- vuldigingscijfer van 1,2, van de hoogste toeneming een per centage van 17,52 geheven. Volgens het amendement van den heer van Eek zou dat worden ruim 20 pCt. Nu vind ik het inderdaad een zaak van niet gering belang of het percen tage is ruim 17 dan wel ruim 20. Bij een percentage van ruim 20 zouden wij niet behooren tot de categorie van zwaarst belaste gemeenten maar dan zouden wij hier verre weg de zwaarst belaste gemeente zijn in het heele land. Er is in ons land geen gemeente, waar men tot een percentage van ruim 20 gekomen is, zelfs niet tot een percentage, dat de 20 nabij komt. Dat acht ik een buitengewoon groot gevaar. Ook in Utrecht komt men ndg niet tot de 20 tenzij het juist gisteren veranderd is. Ik heb het van alle gemeenten opgevraagd en er is er geen, waar het hooger gaat dan 17| Wanneer het nu in Utrecht veranderd is zou men ook moeten weten bij welk inkomen dat wordt bereikt. Dat zal nog wel belangrijk hooger zijn dan hier. Volgens de opgaven, die ik gekregen heb, komt men nog niet tot de 20 lk moet daarom ernstig ontraden het hier te doen, want het zal Leiden beslist in de positie brengen, dat er geen menschen met groote inkomens blijven wonen. Ik moet ernstig ontraden de personen met groote inkomens het gevoel te geven, dat zij nergens zoo hoog belast worden als juist hier. De meerdere opbrengst zou zijn ongeveer 100.000.en wanneer wij nu zien wat die hoogstaangeslagenen betalen, waar dan nog 2/10 bij komt, zal men zien dat, als maar één zulk een hoogaangeslagene weggaat, men het geheele voordeel al bijna kwijt is. Ik wijs er op dat men ook in andere gemeenten van zeer verschillenden aard ernstig heeft ontraden in dit opzicht het onderste uit de kan te halen. De Voorzitter. Ik wensch alleen nog even uit te spreken, dat in het College van Burgemeester en Wethouders een punt van zeer uitvoerige bespreking heeft uitgemaakt de wenschelijkheid om toch niet hooger te komen dan het thans bepaalde bedrag, omdat wij redenen hadden te vreezen voor schadelijke gevolgen als wij kwamen tot 20%. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer van Eek wordt in stemming gebracht en met 18 tegen 10 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Wilmer, Wilbrink, Stijnman, van Hamel, Splinter, Huurman, Bisschop, Eerdmans, de Lange, F. Eikerbout, Mulder, Meijnen, Heemskerk, Bots, van der Lip, Sanders, van der Pot en de Voorzitter. Vóór stemmen: de heeren van Stralen, Kuivenhoven, de dames DubbeldemanTrago en Baart—Braggaar, de heeren Groeneveld, Knuttel, A. Eikerbout, Sijtsma, van Eek en Dubbeldeman. Artikel 8 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 9 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 10, luidende: »1. Deze verordening wordt voor het eerst toegepast op de heffing dezer belasting over het belastingjaar, dat aanvangt op 1 Mei 1921. 2. De thans geldende bepalingen omtrent de heffing van de plaatselijke directe belasting blijven van kracht voor wat betreft de aanslagen betrekkelijk de diensjaren vóór den in het eerste lid genoemden datum.'' De heer Wilmer. Mijnheer de Voorzitter! Er staat in dit artikel, dat de thans geldende bepalingen omtrent de heffing vervallen op 1 Mei 1921. Geldt dit ook de bepalingen omtrent de navordering? Er staat in artikel 15 van de wet op de inkomstenbelasting, dat de belastingverordening voorschriften kan inhouden omtrent de navordering. Wanneer er nu geen voorschriften in staan omtrent de navordering, zal er dan toch navordering kunnen geschieden? De heer van der Pot. Er behoeft geen bepaling over na vordering in deze verordening voor te komen, ik heb dat juist ook gevraagd aan dengene, met wien ik overleg heb gepleegd. Automatisch gelden in dezen de bepalingen van de wet op de inkomstenbelasting. De beraadslaging wordt gesloten en art. 10 zonder hoofde lijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Thans komt in stemming de verordening in haar geheel. De heer Knuttel. M. d. V. Ik vraag geen stemming, maar verzoek aanteekening in de notulen dat ik mij bij stemming ertegen verklaard zou hebben, De Voorzitter. Aan het verzoek van den heer Knuttel zal voldaan worden. De verordening in haar geheel wordt ten slotte zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. XXIV. Verordening op de invordering der plaatselijke be lasting naar het inkomen. (Zie Ing. St. No. 134.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen 1 en 2 worden achtereenvolgens zonder be raadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging of hoofde lijke stemming wordt vastgesteld. XXV. Verordening op de heffing eener zakelijke belasting op het bedrijf. Hierbij komen tevens in behandeling de desbetreffende adressen. De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Sanders. M. d. V. In de eerste plaats wil ik aan Burgemeester en Wethouders mijn dank betuigen, dat zij dit voorstel zoo tijdig aan de leden van den Raad hebben doen toekomen, dat zij a tête reposée het hebben kunnen bezien en dat verder de belanghebbenden in de gelegenheid geweest zijn hunne opinie erover te uiten. Op den voorgrond wil ik stellen, dat de gemeentefinanciën natuurlijk versterking behoeven en dat ik volkomen kan be grijpen dat Burgemeester en Wethouders de gelegenheid, welke de gewijzigde Gemeentewet hun heelt gegeven, aange grepen hebben om te komen tot dergelijke versterking. Of Burgemeester en Wethouders verstandig gedaan hebben, met dit. voorstel te komen, moet ik echter betwijfelen. Bij mijn bestrijding van dit voorstel wil ik uitgaan van de zinsnede in de toelichting van Burgemeester en Wethouders, welke als volgt luidt: »Vrij algemeen wordt deze belasting als een der geluk kigste aanvullingen van het gemeentelijk belastinggebied beschouwd". Dit wordt zoo maar medegedeeld zonder eenige nadere motiveering.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 25