MAANDAG 9 MEI 1921. 183 stemming is, en daarom stel ik voor punt d te lezen: singeval de man elders gevestigd is en niet in eenige Nederlandsehe gemeente wegens hoofdverblijf voor de inkomsten der vrouw belastingplichtig is." Dan blijft belastingplichtig bijvoorbeeld een vrouw, wier man in Indië is of die op zee vaart, maar wordt voorkomen dat van hetzelfde inkomen in twee gemeenten van Nederland belasting wordt geheven. Verder stellen Burgemeester en Wethouders voor een wijziging van het vierde lid. Daarin is gedacht hieraan, dat wanneer de man overlijdt de weduwe ontheffing krijgt voor den vollen aanslag over de maanden, verloopen na zijn over lijden. Maar ik moet erkennen de juistheid van de opmerking, die is aangevoerd, dat in het systeem van de wet op de inkomstenbelasting, dat wij nu volgen, iets anders geldt. Daar krijgt de weduwe alleen ontheffing van den aanslag betreffende het bedrijfsinkomen, maar niet van het inkomen uit vermogen, en dan zou een letterlijke toepassing van het vierde lid ten gevolge hebben, dat een weduwe tweemaal werd aangeslagen. Ik ben dus erkentelijk voor deze opmerking, die de verordening nog van een onjuiste bepaling zal zuiveren, en stel mitsdien voor het vierde lid van artikel 4 te schrappen. De beraadslaging wordt gesloten en het gewijzigd artikel 4 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen 5 en 6 worden achtereenvolgens zonder beraad slaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 7, luidende: 1. Tot grondslag voor de berekening van den aanslag strekt het laagste cijfer van elke klasse, verminderd: a. met 500.indien de belastingplichtige ongehuwd is b. met f 700.indien 1°. de belastingplichtige gehuwd is; 2". de belastingplichtige, ongehuwd zijnde, als kostwinner is aan te merken van een gezin, waarvan hij deel uitmaakt, en bij de berekening van zijn zuiver inkomen niet reeds een aftrek wegens periodieke uitkeering ten behoeve van hem, voor wien hij kostwinner is, is toegepast als bedoeld in artikel 19 der Wet op de Inkomstenbelasting 1914; c. bovendien met 100.voor ieder eigen of aangehuwd kind van den belastingplichtige, dat bij den aanvang van het belastingjaar den leeftijd van 16 jaren nog niet heef} bereikt en dat niet zelf in deze belasting wordt aangeslagen. 2. Het na deze vermindering overblijvend bedrag heet belastbaar inkomen. 3. Voor de toepassing van dit artikel worden weduwnaars of weduwen en zij, ten aanzien van wie een vonnis tot echt scheiding is uitgesproken, in beide gevallen voor zoover zij één of meer kinderen beneden den leeftijd van 16 jaren hebben, met gehuwden gelijk gesteld; ouderlooze kinderen, bij bloed of aanverwanten inwonend, met eigen kinderenkinderen boven den leeftijd van 16 jaren, die wegens voortdurende lichaams- of zielsgebreken niet in hun onderhoud kunnen voorzien, en die geheel of gedeeltelijk ten laste van den belas tingplichtige zijn, met kinderen beneden den leeftijd van 16 jaren", waarop door den heer van Eek zijn voorgesteld twee amendementen, om »den leeftijd van 16 jaren" telkens te veranderen in »den leeftijd van 18 jaren" en om in den zesden regel van alinea 3 na sinwonend" in te voegen»en kinderen levende in een gezin, waarvan de kostwinner niet is een der ouders", en door den heer Knuttel een amendement om lid 3 te lezen: »Voor de toepassing van dit artikel worden zij, die één of meer kinderen beneden de 16 jaren hebben, met gehuwden gelijk gesteld enz." De heer van Eck. Het lijkt mij beter toe 16 jaar te ver anderen in 18 jaar, omdat het meer en meer voorkomt, dat de kinderen op den leeftijd tusschen 16 en 18 jaren nog geen verdiensten hebben en dan is het toch onbillijk dat wij voor die kinderen geen kinderaftrek bepalen. Wij moeten het toejuichen dat de ouders niet zoo spoedig van hunne kinderen willen trekken, doch hen nog langer in staat stellen een en ander te leeren. Daarom acht ik het beter dien leef tijd te verhoogen. Dat komt ook ten goede aan de welgestelden, maar mij dunkt dat wij in de eerste plaats in het oog moeten houden dat vele minder gegoeden hierdoor bevoordeeld zouden worden. De tweede wijziging heeft ten doel om dit geval onder de verordening te doen vallen. Het komt voor, dat kostwinner is niet een der ouders maar een oudere broer b.v.de oudste zoon is b.v. de kostwinner voor zijn moeder en de kinderen van dat gezin. Nu zou volgens het voorstel van Burgemeester en Wethouders in zoo'n geval geen kinderaftrek plaats hebben, omdat het geen eigen kinderen van den kostwinner zijn. Het lijkt mij in dergelijk geval bijzonder billijk toe kinderaftrek toe te staan, omdat het juist veelal zal voorkomen dat die zoon geen groote [verdiensten heeft en dat toch een geheel gezin ervan moet leven. De heer Knuttel. De bedoeling van mijn amendement is, dat ongehuwde moeders ten aanzien van de belasting ook gelijk gesteld zullen worden met gehuwden, omdat die meestal juist een bijzonder moeilijken strijd om het bestaan hebben, terwijl zij in zekeren zin hoofd van het gezin zijn doordat zij 1 of meer kinderen hebben. Ik heb in mijn amendement niet den leeftijd van 18 jaren opgenomen, omdat ik beschouw dat het amendement van den heer van Eck op dit stuk ook op mijn amendement van toepassing is en het geen zin zou hebben die twee amende menten aan elkander te koppelen. De amendementen van den heer van Eck en het amende ment van den heer Knuttel worden voldoende ondersteund en maken mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Heemskerk. Naar aanleiding van het amendement van den heer van Eck om den leeftijd van 16 jaar te ver anderen in den leeftijd van 18 jaren, wil ik den Wethouder een vraag doen. Het is de bedoeling deze belastingregeling zooveel mogelijk in overeenstemming te brengen met de Rijksbelasting. Loopt nu bij de Rijksregeling de aftrek niet tot het 18de jaar? De heer van der Pot. Ik doe den heer Heemskerk opmerken dat bij de Rijksbelastingen de aftrek toegestaan wordt voor minderjarigen. De heer Heemskerk. Ik geloof overigens, dat voor dit amendement van den heer van Eck wel wat te zeggen is. Er zijn heel wat gezinnen waar kinderen van 16—17 jaar slechts zeer geringe verdiensten hebben; die wel bijdragen in de kosten van het huisgezin zonder dat zij zelf inkomens hebben waardoor zij zelf kunnen worden aangeslagen. Het lijkt mij, dat wij verschillenden gezinnen zouden tegemoetkomen, als wij den leeftijd iets hooger stelden en den 18-jarigen leeftijd namen. De heer van der Pot. Wat het eerste punt betreft acht ik het het beste dat de Raad erover beslist. Burgemeester en Wethouders vonden geen aanleiding den leeftijd van 16 jaren, die in de oude verordening staat te wijzigen. De heer van Eck zegt, dat er wel kinderen boven de 16 jaren zijn, die ten laste van de ouders komen, maar daar tegenover staat een veel grooter aantal kinderen, die op dien leeftijd reeds geld inbrengen en de lasten van de ouders aldus verlichten. Ik geef toe de wenschelijkheid dat dit vermindert en dat de kinderen na het 16de jaar nog leeren en ten laste van de ouders komen, maar op dit oogenblik hebben wij rekening te houden met een toestand, die daarvan nog ver af is. Ik acht het dus niet noodzakelijk het voorstel in dezen zin te wijzigen. Wat betreft het andere amendement van den heer van Eck, als daaronder alleen viel het geval, dat de heer van Eck noemde, dan zouden Burgemeester en Wethouders geen bezwaar hebben het amendement over te nemen, maar er zal in elk geval een andere categorie onder vallen, namelijk pleegkinderen. Pleegkinderen zullen volgens het voorstel van den heer van Eck ook met gewone kinderen worden gelijk gesteld, en ook daarin is iets billijks. Maar ik geloof, dat in ieder geval deze correctie moet worden aangebracht, dat niet moet worden afgetrokken voor kinderen, die tegen vergoeding in het gezin worden opgenomen. Dat zal de heer van Eck ook niet hebben bedoeld, maar naar de letter van zijn voorstel zou men er aftrek voor krijgen. Dat kan voorkomen worden door achter »kinderen" te lezen »zonder dat daarvoor vergoeding genoten wordt." Ten tweede wil ik den heer van Eck vragen, of ook naar zijn meening op deze wijze niet worden ondergebracht kinderen, die toevallig eenige maanden in een gezin doorbrengen, bijvoorbeeld een Weensch of een Duitsch kind. Wanneer zulk een kind er toevallig is op 1 Mei, moet dit er toch niet toe leiden, dat men f 100.— kan aftrekken. Als de heer van Eck verklaart, dat dit niet zijn bedoeling is en hij verder bereid is die aanvulling, welke ik daareven noemde op te nemeri, dan zijn Burgemeester en Wethouders van hun kant bereid dit amendement over te nemen. Wat betreft het amendement van den heer Knuttel, die alle kinderen van ongehuwde moeders wil opnemen, zou ik willen opmerken, dat dit dan toch alleen kan gelden voor erkende kinderen. Er moeten toch burgerlijke betrekkingen bestaan tusschen moeder en kind, anders loopt de fiscus gevaar bedrogen te worden. Als de heer Knuttel zijn voorstel in dien geest wil wijzigen valt er over te praten. Anders is het geheel onaannemelijk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 23