180 MAANDAG 9 MEI 1921. was toch een argumentatie beneden peil, beneden het peil van den Leidschen Raad en ook van den heer Knuttel. Wan neer hier een voorstel komt van een partij en dat wordt op ernstige wijze verdedigd, dan gaat het niet aan te onder stellen, dat het alleen maar te doen is om de arbeiders met een kluitje in het riet te sturen. Ik ben persoonlijk onaan doenlijk voor hetgeen de heer Knuttel aan mijn adres zegt; ik zal oordeelen over de communisten als medestrijders tegen het kapitalisme onverschillig hoe de heer Knuttel mij beoor deelt. Maar ik wil zeggen, dat ik zeer schadelijk vind voor de arbeidersbeweging de wijze, waarop de communisten iedereen trachten verdacht te maken, die op andere wijze het kapita lisme bestrijdt. De heer Knuttel. Ja, met machinegeweren, zooals jelui met je witte garde in Drenthe. Mevrouw Baart—Braggaar. Je doet niets anders dan liegen. De heer van Eck. Ik ben van overtuiging dat het wel mogelijk kan zijn, dat ook hier te landê het geweld zal moeten gebruikt worden om het kapitalisme ten val te brengen. Ik hoop het mijne te doen dat dit niet gebeurt, maar ik ontken niet dat dit het geval kan zijn. Het socia lisme echter kan alleen opgebouwd worden door gemeen schapszin, door onderling vertrouwen en waardeeren en niet door elkander allerlei verdachtmakingen naar het hoofd te slingeren, zooals degenen, die steeds alles weten, de communisten, doen als een voorstel niet in hun kraam te pas komt. Waar wij het parlementarisme beschouwen als middelpunt van onze gansche actie, begrijp ik niet hoe de heer Knuttel aldus kan spreken. Wij zijn aan de inkomstenbelasting bezig, zegt de heer de Lange. Als de heer de Lange was aangevallen zooals ik, dan zou hij ook daarop antwoorden. De Wethouder heeft heden niet veel toegevoegd aan het geen hij reeds in de stukken had aangevoerd. Alleen heeft hij er zich nu, evenals verleden jaar, op beroepen dat er zoo'n haast was. Verleden jaar was er ook geen tijd meer om amendementen in te dienen; nu is er ook weder geen tijd, want men is ge bonden aan den datum van 1 Mei. Het spreekt vanzelf, dat wij ons bij een dergelijke opvatting niet kunnen nederleggen. Ik twijfel absoluut niet aan den ijver van den heer van der Pot; ik begrijp, dat het alles buiten zijn schuld is dat wij zoo'n haast hebben; maar wij kunnen geen vrede hebben met de redeneering, dat wij steeds zoo'n belangrijke belastingverordening zouden moeten aan nemen precies zooals Burgemeester en Wethouders voor stellen, omdat anders een verordening zou blijven gelden, die nog slechter is. Dat zullen wij er op wagen. Wij meenen, dat wij in elk geval een poging moeten doen om de zaak aan den gang te brengen, om dus de aandacht van de publieke opinie er op te vestigen, dat inderdaad op den duur de toestand voor de ingezetenen onhoudbaar wordt. Wij kunnen ons er niet mede vereenigen, dat de armen ten slotte belast worden om de rijken vrij te stellen van de betaling van een behoorlijke portie in de gemeentebelasting. Dat is ondragelijk, en zooals ik zeide, wij zullen probeeren op allerlei manieren om daartegen op te komen. Het beteekent niet, dat wij hiermede zullen volstaan, maar in dezen Raad en bij zijne tegenwoordige samenstelling achten wij dit op het oogenblik het meest practische middel. Wanneer de Raad het verwerpt, dan is aan den Raad de verantwoorde lijkheid. Maar ik geloof dat, als de Raad de aansprakelijkheid voor dergelijke methode van belastingheffing aanvaardt, wjj het volgend jaar zullen zien dat nog in erger mate de kleinen worden getroffen. Dat zal dan de scherpste aanklacht zijn tegen het kapitalisme. Men zal dan niet vele woorden behoeven te gebruiken; dan zal blijken hoe onwillig en onmachtig feitelijk de tegenwoordige heerschers zijn om ten minste te zorgen dat de publieke macht afblijft van hetgeen de aller armsten noodig hebben om in de noodzakelijkste levensbehoeften te voorzien. Ik weet, dat wij naar buiten den indruk maken van dat alles te zeggen uit politieke overwegingen. Daarvan trekken wij ons ten slotte niets aan. Wij hebben hier tot taak te trachten, als het kan door middel van den Raad, verbetering te brengen in den toestand der groote massa, en kan het niet of wil de Raad het niet, dan zullen wij de groote massa duidelijk maken, wat zij op den duur van het kapitalisme te ver wachten heeft. Uit de mogelijke nederlaag hier zal voor ons in de toekomst de overwinning daarbuiten geboren worden. De heer Wilmer M. d. V. Wij hebben allen met groote belangstelling de rede van den heer van Eck gehoord en ik moet voor mijzelf erkennen, dat die rede niet nalaat eenigen indruk te maken. Hoeveel meer indruk zal zij moeten maken, als zij wordt uitgesproken tot een groote massa, en dat zal te zijner tijd ongetwijfeld ook gebeuren. Nu wil ik er op wijzen in dit lichaam, dat de burgerij van Leiden vertegenwoordigt, dat hier verschillende dingen gezegd worden, welke, als men ze nader beziet, niet te recht vaardigen zijn. Het maakt op mij weder zoo den indruk, alsof men de instincten van een massa wil treffen, zonder het met de waarheid erg nauw te nemen. Wanneer men hier verklaart: de meerderheid van den Raad zal weder de laagste inkomens laten betalen om daardoor de rijken vrij te stellen, dan is dat toch absoluut niet waar. De heer van Eck heeft zeil gezegd, dat, wanneer wij zijn voorstel aannemen, wij dan de inkomens van 2500 tot 3000 gulden zwaarder zullen treffen. En zijn dat nu rijken? En hij heeft nagelaten te zeggen hoeveel zwaarder. Wanneer die menschen vijf gulden meer zouden moeten opbrengen was het nog niet zoo erg, maar wie weet hoe groote bedragen zij meer zullen moeten gaan opbrengen, en dan zou men krijgen een toestand, welke veel minder is overeen te brengen met de rechtvaardig heid dan de tegenwoordige toestand. Ik haal nogmaals het voorbeeld aan van vanmiddag, een vergelijking die absoluut niet mank gaat als uitzondering op den algemeenen regel. Wanneer wij in een organisatie zijn en er zijn 50 die te veel moeten betalen aan contributie, en er wordt gezegd: dat kunnen zij niet betalen, maar, wanneer zij dan werkelijk minder gaan betalen, doch daar blijven er slechts drie ol vier over, die dan het bedrag, dat de anderen minder betalen, moeten gaan opbrengen, dan zullen deze laatsten toch te zwaar worden belast. Zoo is het ook hier. Ik weet, dat er nu velen zijn, die meer moeten betalen dan zij eigenlijk wel betalen kunnen, maar, wanneer wij die menschen gaan ont lasten, worden er geen meerdere lasten gelegd alleen op rijken, maar ook op anderen met een betrekkelijk ook nog laag inkomen. Dat moet men zich goed voor oogen stellen. Als het voorstel van den heer van Eck wordt aangenomen, zullen niet alleen rijken zwaarder worden belast, maar ook menschen met f 50.inkomen in de week, die toch al veel zwaarder zullen worden getroffen dan tot nu toe. Ik breng den heer van Eck hulde, dat hij een objectieve uiteenzetting heeft gegeven van wat in Zaandam is gebeurd. Hij heeft gezegd, dit niet voor zijn rekening te willen nemen, maar dan gebiedt de eerlijkheid eenigermate bescheiden te zijn bij het becritiseeren van niet-geestverwanten in dezen Raad. Waar zijn geestverwanten in een andere gemeente precies hetzelfde doen, terwijl zij er de meerderheid hebben, eischt de bescheidenheid dat men niet-geestverwanten in andere raden niet zoo scherp becritiseert, als hij het hier doet. In Zaandam is ook slechts een aftrek van f 800.en daarvan maak ik den heer van Eck geen verwijt, maar ik eisch van hem alleen dat hij in verband met wat zijn partijgenooten in Zaandam doen, zijn politieke tegenstanders hier niet zoo bestrijdt als hij doet. Daartoe heeft hij niet het recht. In Zaandam betaalt iemand met ƒ1000.inkomen dubbel zoo veel aar. belasting als hier, maar betaalt iemand met 10000. inkomen ƒ1000.minder aan belasting dan hier. De hoogere inkomens betalen in Zaandam veel minder aan belasting dan hier. Waar de heer van Eck spreekt voor de geheele burgerij, moet hij de menschen volledig inlichten, en dan kan men wel zeggen, dat het in Leiden slecht is, maar dan moet men er bij zeggen, dat in een van de weinige plaatsen, waar de sociaal-democraten het voor het zeggen hebben, de toestand nog veel slechter is. Ik heb dit in het midden willen brengen, omdat een volledige en juiste voorlichting aan de burgerij moet worden gegeven. De heer Knuttel. M. d. V. Ik wil beginnen met iets, dat de heer van Eck niet aan mijn adres gezegd heeft, namelijk waar hij heeft gezegd, dat hij de houding van zijn partijgenooten in Zaandam afkeurt. Ik wil zeggen, dat ik het een zonderlinge partij vind, waarin zulke dingen kunnen gebeuren zonder dat dergelijke vertegenwoordigers er over lastig worden gevallen. In mijn partij zou zoo iets volstrekt uitgesloten zijn. Zulk een afwijking van het principieele standpunt zou niet geduld worden. Dan heeft de heer van Eck in tweede instantie betoogd, dat het toch eigenlijk te doen was aan de massa duidelijk te maken wat het kapitalisme is en dan moest men wel ook eens voorstellen indienen, welke men wist dat verworpen zouden worden. Daartegen heb ik op zich zelf niets, maar daarom gaat het niet. Het is slechts de vraag, of de arbeiders door dit voorstel in actie gebracht zouden kunnen worden tegen het kapitalisme. En nu is het eigenaardig, dat de heer van Eck in tweede instantie is komen vertellen, dat het zijn bedoeling was een massa-actie te ontketenen. Dus over wat nu eigenlijk de hoofdzaak blijkt te zijn, is in eerste instantie geen woord gezegd. Daarmede heeft de Raad niet te maken, zegt de heer van Eck. Maar wij spreken niet tegen de Raadsleden maar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 20