178
MAANDAG
9 MEI 1921.
het niet verantwoord zou zijn het belastbaar inkomen der
gemeente met nog een hooger bedrag te verminderen dan
reeds uit ons voorstel voortvloeide.
Nu behoeft men maar weinig bekend te zijn met de ongun
stige wijziging, welke de geheele financieele positie der gemeente
sedert het vorige jaar heeft ondergaan, om daaruit te kunnen
afleiden dat het standpunt van Burgemeester en Wethouders,
wanneer op dit oogenblik naar hunne meening in dezen wordt
gevraagd, nog volkomen hetzelfde is als verleden jaar.
Geheel afgescheiden van hetgeen hoogere colleges verlangen,
zouden zij het niet. verantwoord achten om het belastbaar
inkomen thans weder met een groot bedrag te verminderen.
Wat nu echter betreft dat z.g. zich verschuilen achter Gede
puteerde Staten en den Minister, wanneer, zooals in het ver-
loopen jaar bij herhaling gebeurd is, tusschentijds, bij de
begrooting b.v., deze quaestie is gemoveerd en men vraagt
dan, of de aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud niet ver
hoogd zou kunnen worden, dan ligt het voor de hand, dat
Burgemeester en Wethouders dat is volkomen hun recht
gemakshalve zeggen: laten wij de zaak nu niet te ampel be
spreken al zouden wij het willen, wij krijgen van den
Minister toch niet de goedkeuring op een dergelijke wijziging
der verordening.
Met het volste recht mijns inziens kunnen Burgemeester er.
Wethouders nadat zij tegenover een voorstel als dat van den heer
van Eek als hun eigen standpunt hebben aangevoerd dat ver
hooging van den aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud
onverantwoord zou zijn, omdat het gevolg daarvan zou wezen
dat het belastbaar inkomen 4 a 5 millioen gulden zou ver
minderen, zeggen tot de leden, die dat misschien nog niet zoo
heel erg vinden omdat zij de consequenties daarvan niet over
zien: hecht uw stern in elk geval om deze reden niet aan het
voorstel, omdat alle kans dat het succes bij den Minister zou
hebben, toch is afgesneden.
Ik heb, zooals in de stukken duidelijk is uiteengezet, geïn
formeerd of een verhooging van den aftrek tot 600.en
f 800.ik hoop, dat die nog wel eens zal komen; het
zou, vergeleken bij vóór den oorlog, niets meer dan een ver
dubbeling zijn zou worden toegestaan en mij is toen
pertinent verzekerd, dat die verhooging niet zou worden toe
gestaan, tenzij men den kinderaftrek weder van f 100.tot
f 50.terugbracht. Ik heb toen Enschede ter sprake gebracht,
omdat ik die gemeente hier had hooren noemen als een
gemeente, waar een aftrek van f 800.met een kinderaftrek
van f 100.bestond, maar men toonde daarover zijn ver
wondering en heeft geantwoorddat kan haast niet, want wij
hebben behalve voor den Haag, Amsterdam en Rotterdam
dien regel nooit verlaten. Bij nadere informatie is mij dan
ook gebleken, dat die mededeeling betreffende Enschede onjuist
was geweest.
De heer van Eek zegt, dat op den Raad voor het nemen
van een beslissing een zware verantwoordelijkheid rust, maar ik
wil er op wijzen, dat rekening dient te worden gehouden met
de consequenties, welke eventueele aanneming van zijn voor
stellen zou meebrengen. Vooreerst zou dan een geheel nieuwe
schaal moeten worden gemaakt, maar bovendien zouden wij
dan nog een jaar onder de oude verordening moeten leven.
Nu vraagt de heer van Eek, waarom wij niet eerder met dit
voorstel zijn gekomen, maar dat kon niet, want waar de
nieuwe Rijksregeling pas op het laatst van het vorige jaar is
tot stand gekomen en in Januari in beginsel is besloten voor
Leiden de nieuwe regeling toe te passen, met name het innen
van de belasting bij het Rijk te brengen, kon dit voorstel
bezwaarlijk vroeger aanhangig worden gemaakt. Wordt dit
voorstel van Burgemeester en Wethouders niet aangenomen,
dan zal de bestaande regeling blijven gelden met de oude
aftrekregeling en verschillende andere bepalingen, welke voor
de ingezetenen minder gunstig zijn. Ik wijs op het innen
van de belasting door het Rijk en op de forensenbelasting;
volgens de bestaande regeling krijgen wij slechts terwijl
de nieuwe regeling medebrengt, dat wij van de meesten 2/g
krijgen. Ook wijs ik op de opcenten op de vermogensbelasting,
welke dit jaar niet zouden kunnen worden geheven, als voor
de gemeentebelasting de oude regeling bleef toegepast.
Dit zijn de redenen waarom moet worden vermeden, dat
de oude regeling zou blijven gelden, en het is het volkomen
recht van Burgemeester en Wethouders, al willen zij hun
eigen standpunt volstrekt niet verbloemen en niet achter den
Minister wegschuilen, tot den Raad te zeggen: weet wat gij
doet, als gij meegaat met het voorstel van den heer van Eek,
dan blijft de oude wettelijke regeling gelden! Dat is voor ons
voldoende om de aanneming van het voorstel van den heer
van Eek ten ernstigste te ontraden. Dat de heer van Eek
zelf aan zijn voorstel niet veel kans van slagen toekent, blijkt
trouwens uit het feit, dat hij subsidiair eenige amendementen
heeft ingediend.
De heer van Eek meent, dat er ook bij aanneming van
zijn voorstel nog voldoende tijd voor het vaststellen der kohieren
zal overblijven, omdat wel eens in December wijzigingen zijn
aangenomen. Ik kan dat niet gelooven, omdat de Minister
zelfs den eisch heeft gesteld, dat, wilde de belastinginning bij
het Rijk overgaan, de nieuwe verordeningen vóór 1 Mei
moesten zijn goedgekeurd. Toen ik dat hoorde en ik de on
mogelijkheid inzag om deze verordening vóór dien datum
goedgekeurd te krijgen, heb ik gevraagd of wij monnikenwerk
zouden doen door hiermede voort te gaan en toen heb ik de
verzekering gekregen, dat de verordening nog in behandeling
zou worden genomen en de overgang naar het Rijk zou
kunnen plaats hebhen, als de behandeling in den Raad op
heden plaats had. Dit sluit echter niet uit, dat, als wij een
adres zenden, waarop wij zeker de eerste drie maanden geen
beslissing zullen krijgen, de zaak voor dit jaar van de baan
wordt geschoven.
Nu nog een antwoord op de vraag van den heer de Lange
of niet verder kan worden tegemoet gekomen aan den wensch
om inkomens beneden f 800.geheel vrij te laten. Ik meen,
dat die vraag in het praeadvies onder het oog is gezien. Dat
kan alleen, als men den aftrek voor ongehuwden verhoogt
tot f 600.—.
De Minister heeft in het stel regelen, dat hij aan de gemeenten
voorschrijft, ook dezen regel opgenomen dat de marge tusschen
het hoogste inkomen dat men vrijlaat en den aftrek, die
vroeger veel kleiner aangenomen werd, namelijk op f 50.
thans ten hoogste mag zijn 200.Pas wanneer men voor
de ongehuwden een aftrek van f 600.stelt, kan men als
algemeenen norm stellen, dat geen inkomen beneden f800.
wordt belast. Daarvoor vonden Burgemeester en Wethouders
echter geen termen. In verband met dien wensch van den
Minister heb ik ook nog inlichtingen ingewonnen en ik heb
vernomen, dat een regeling als deze geen bezwaar zou ontmoeten.
De Minister dringt er op aan inkomens beneden f 800.
zooveel mogelijk vrij te laten terwille van de perceptiekosten,
maar meer dan aandringen is het niet. De Minister weet
trouwens, dat de gemeente toch vroeger die kosten ook droeg,
zoodat het nu niet zoo vreeselijk voor het Rijk is om nu die
kosten op zich te nemen.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds 8f uur.
(De heer A. Eikerbout was inmiddels ter vergadering ge
komen, terwijl de dames DubbeldemanTrago en Baart
Braggaar deze inmiddels hadden verlaten.)
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering
des avonds te uur.
Behalve de Burgemeester en de heeren Rotteveel en Schone-
veld is thans ook de heer Oostdam afwezig.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over punt
23 der agenda.
De heer van Eck. M. d. V. Ik wilde bij de verdediging
van mijn voorstel beginnen met het beantwoorden van den
heftigsten bestrijder, den heer Knuttel, maar aangezien deze
nog niet aanwezig is, zal ik dat tot straks bewaren. Uit het
geen de verschillende leden hebben gezegd is duidelijk ge
bleken, dat de Raad zich niet geheel wenscht te verschuilen
achter den breeden rug van den Minister, maar dat de Raad
bereid is de aansprakelijkheid voor de verordening, zooals
deze in de practijk zal gelden, op zich te nemen.
De heer Meijnen is begonnen met te zeggen, dat als hij
de verordening niet goed vond, hij er zich ook tegen zou
hebben verzet, maar hij voegde er aan toe, dat de Christelijk-
historischen te maken hebben met alle geledingen der maat
schappij. Nu wordt in het voorstel alleen onderscheid gemaakt
tusschen verschillende inkomens; er wordt geen onderscheid
gemaakt tusschen klassen op zich zelf. Het eenige onderscheid
is, dat men dengene, die weinig heeft, wat lager tracht aan
te slaan en dengene, die wat meer heeft, wat hooger.
Dit is niet in strijd met de opvatting, dat men voor alle
geledingen der maatschappij moet opkomen, want ten slotte
is zeker inkomen in handen van iedereen toch gelijk. Dat
maakt geen verschil.
Ik weet, dat de eene klasse gewoon is om meer te gebruiken
dan de andere, maar daarmede heeft dunkt mij dit college
niet te maken. Dit moet toch in de eerste plaats vragen:
waar zit de draagkracht en waar niet, en dat heeft er in de
eerste plaats voor te zorgen dat zij, die reeds tekortkomen,
niet door het optreden van de publieke macht nog meer
worden gedrukt.
De heer de Lange zegt ook, dat de Raad de verantwoor
delijkheid moet dragen, maar hij begint met zich te ver
schuilen, niet achter den rug van den Minister; er zijn meer
ruggen! Hij zegt: Burgemeester en Wethouders moeten het
ten slotte weten; als die de aansprakelijkheid niet durven te
aanvaarden voor dergelijke wijziging der verordening, dan
durf ik het ook niet.