174
MAANDAG
9 MEI 1921.
den Raad ervan overtuigd zal zijn, dat de door mij gestelde
voorwaarde niet te streng is, en dat het onverantwoordelijk
zou zijn om hier te komen met een voorstel om toe te staan
dien bouw in eigen beheer te doen, terwijl men niet eens
een gespecificeerde raming heelt van iemand, die het voor dat
bedrag meent te kunnen uitvoeren. Alleen als dat bedrag
eenig voordeel zou opleveren vergeleken met het bedrag van
den laagsten inschrijver, zullen wij kunnen zeggenwij willen
het erop wagen, in plaats van het op te dragen aan een
aannemer, die bereid is al het risico daarvoor op zich te
nemen en het voor dat bedrag te maken, het op te dragen
aan iemand, die dat risico niet draagt maar slechts zegt: ik
denk het er voor te kunnen maken. Alleen voor het geval
dat er met waarschijnlijkheid geen nadeel voor de vereeniging
uit kan voortvloeien, kan ik mij voorstellen dat de Raad zich
daarmede vereenigt.
Ik wil erop wijzen, dat het wel degelijk mogelijk is een-
dergelijke gespecificeerde raming te makenin andere gevallen
heb ik die wel gehad. Ik heb daarvan hier onlangs nog mede-
deeling gedaan in verband met het voorstel betreflende
«Eensgezindheid". Er is toen ook een raming gemaakt en die
was hooger dan de laagste inschrijving en daarom was er
niet aan te denken. Dergelijke raming is ook gemaakt voor
het plan van «Ons Doel", waarop het zoo even aangenomen
voorstel betrekking had.
Om te voorkomen, dat de heer Dubbeldeman de legende
doet ontstaan dat ik mij a tort et a travers zou verzetten
tegen uitvoering in eigen beheer, wil ik hier mededeelen, dat
ik geen bezwaar tegen eigen beheer gehad zou hebben wat
betreft het plan van «Ons Doel" en het bestuur dit geweten
heeft. Dit was echter na rijp beraad van meening, dat het
verschil in kosten te gering was dan dat het het risico van
een andere wijze van uitvoering op zich zou moeten nemen.
Bij dat plan, dat kleiner was, heb ik gezegd dat ik er niet
op tegen had, maar er lag toen voor mij een raming en in
zulk een geval moet natuurlijk aan dien eisch worden vast
gehouden.
Wat betreft de vraag van den heer Sijtsma, ik geef toe
dat de huren zooals ze thans zullen worden, deels te hoog
zijn voor een deel van de leden.
Hij heeft alleen den prijs van ƒ10.genoemd, maar er
zijn ook woningen van ƒ6.bij, welke zeer zeker binnen
het bereik van een groot deel der leden vallen. De leden,
voor wie deze goedkoopste woningen nog te duur zijn, zullen
elders naar een huis moeten uitkijken. Misschien is de oplossing
in dien zin te vinden, dat op de hchter dit terrein gelegen
gronden andere, goedkoopere woningen worden gebouwd. Dat
er niet voldoende bewoners voor deze woningen te vinden
zouden zijn, betwijfel ik echterik heb over deze aangelegenheid
het advies van het bestuur der vereeniging gevraagd en dit
verzekerde mij, dat ook bij de huren, zooals die thans zouden
moeten worden, de woningen verhuurbaar zouden zijn. Een der
gelijk advies heb ik op prijs gesteld te krijgen, want alleen daarna
voelde ik mij verantwoord de zaak in den Raad te brengen.
Wat de opmerking van den heer van Hamel betreft, dit
stuk is inderdaad laat ingekomen, maar Vrijdag pas hebben
de leden van Tuinstadwijk over deze zaak geraadpleegd, wat
niet eerder kon, hoewel op 21 April de aanbesteding had
plaats gehad, waarschijnlijk omdat men aarzelde in zake het
eigen beheer. Dientengevolge hebben wij niet eerder een
voorstel kunnen doen dan Zaterdag. De heer van Hamel heeft
eerst vanmorgen als lid van de Commissie van Financiën de
portefeuille met stukken ontvangen, maar het voorstel heeft hij
Zaterdagmiddag gekregen gelijktijdig met de andere Raadsleden
en hij wist, dat over deze zaak het advies van de Commissie
zou worden gevraagd. Natuurlijk heeft zulk een zaakeenigen
tijd van voorbereiding noodig; het is anders niet mogelijk.
YVij kunnen met de behandeling van deze zaak geen veertien
dagen wachten, want dan is de termijn voor de aanbesteding
verloopen.
De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stem
ming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders besloten.
XXIII. Verordening op de heffing eener plaatselijke belasting
naar het inkomen te Leiden.
(Zie Ing. St. No. 134.)
De Voorzitter. Hierbij komen in behandeling de volgende
voorstellen van den beer van Eek
«De Raad besluit:
1°. een adres te richten tot de Regeering, waarin op econo
mische en billijkheidsgronden verzocht wordt aan gemeenten
van de grootte van Leiden, toe te staan den aftrek voor nood
zakelijk levensonderhoud bij den aanslag in de plaatselijke
belasting naar het inkomen, op te voeren tot f 1000 voor
gehuwden of kostwinners met f 100 voor kinderaftrek, en
f 700 voor ongehuwden
2°. op dit adres adhaesie te vragen van andere gemeente
besturen
3°. de behandeling van de ontwerp-verordening op de
plaatselijke belasting naar het inkomen aan te houden, totdat
de Regeering op het ingezonden adres heeft beschikt";
en
«Ondergeteekende wenscht, indien zijn voorstel om de behan
deling der ontwerp-verordening op de heffing eener plaatselijke
belasting naar het inkomen, uit te stellen, door den Raad
mocht worden verworpen, de volgende wijzigingen op deze
ontwerp-verordening voor te stellen
le. het belastingpercentage, dat van de toenemingen wordt
geheven, te doen stijgen, zoover de wet zulks toelaat n.l. tot
een maximumpercentage van 16.80%;
2e. in art. 7 den leeftijd van 16 jaren telkens te veranderen
in den leeftijd van 18 jaren;
3e. in art. 7 sub 3 regel 6 achter het woord «inwonend"
in te voegen: j»en kinderen levende in een gezin, waarvan
de kostwinner niet is een der ouders."
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer van Eck. M. d. V. Omtrent de heffing van een
plaatselijke belasting naar het fnkomen is van onze zijde niet
veel nieuws meer aan den Raad voor te leggen. Wij staan
natuurlijk nog volkomen op hetzelfde standpunt als verleden
jaar, toen door onze fractie een voorstel is ingediend om voor
noodzakelijk levensonderhoud af te trekken ƒ1200.—benevens
f 100.— voor elk kind. Wij komen dit jaar niet met dat
voorste], niet omdat wij van standpunt zijn veranderd, maar
omdat wij zeiven natuurlijk inzien, dat het vruchteloos is om
telkens weer met dezelfde voorstellen te komen, als zij een
maal verworpen zijn. Het spreekt echter van zelf, dat, als de
mogelijkheid mocht bestaan een dergelijk voorstel aangenomen
te krijgen, wij zullen toonen in dit opzicht niet het minst
van meening te zijn veranderd.
Van onze zijde is verleden jaar, toen er langs wettigen
weg eigenlijk niets meer aan te doen was, geprobeerd den
Raad te bewegen nog hulp te brengen aan al die ingezetenen,
die door de drukkende belastingen te Leiden ten zeerste
werden getroffen. Het spreekt vanzelf, dat dit tot geen resultaat
geleid heeft. Maar terwijl de bevolking op dit oogenblik nog
zucht onder dien geweldigen belastingdruk en naar ik over
tuigd ben nog honderden, zoo geen duizenden zijn die hun
belasting nog niet betaald hebben, weet natuurlijk de Leidsche
bevolking niet, dat wij op het oogenblik bezig zijn plannen
te maken, die zullen veroorzaken dat het 't volgend jaar zeker
niet beter, misschien nog wel erger zal zijn dan dit jaar, en
het lijkt mij toe, dat de Raad niet verantwoord is als hij
niet eens ernstig overweegt of het niet mogelijk is die belasting
op andere wijze te heffen.
Ik zal niet veel cijfers aanvoeren om te betoogen dat deze
belasting voor de groote massa der Leidsche bevolking toch
werkelijk niet te dragen is: een enkel voorbeeld slechts.
Wanneer wij aannemen dat de toestand volgend jaar niet
erger is dan nu en dan neem ik het gunstigst geval
dan zal volgens deze ontwerp-verordening een gezin, bestaande
uit man, vrouw en 2 kinderen met een inkomen van ƒ1000.—,
dat dus eigenlijk gerekend kan worden tot de hongerlijders,
aan belasting moeten betalen een bedrag van ƒ7.80. Dit bedrag
is niet veel voor dengene, die het missen kan, maar voor
degenen, die gebrek lijden, is het wel veel. Het lijkt mij toe,
dat de Raad het zelf moet gevoelen als iets immoreels dat
men gaat halen van gezinnen, van welke men weet dat zij in
elk opzicht tekort komen, nog zeker bedrag om te voorzien
in de behoefte der gemeente. Een bedrag van 7.80 is voor
hem die het in zijn portomonaie heeft gemakkelijk te betalen,
maar voor dengene die tekort komt is het iets vreeselijks en
iets wat verbazend hard is om af te staan.
Een gezin, dat het iets beter heeft bestaande uit man, vrouw
en 2 kinderen, met een inkomen van ƒ1200.—, dat dan
misschien niet behoort tot de hongerlijders maar toch zeker tot
de menschen die voortdurend tekortkomen, moet, als de
toestand blijft als nu, betalen ƒ23.58. Dus van dergelijk gezin
moet een week inkomen in de gemeentekas gestort worden.
Nu weet ik wel, dat men daartegenover kan stellen wat
de gegoeden moeten betalen. Volgens de berekeningen moeten
de rijkste inkomens in de directe belastingen betalen 50 a 60
pCt.dat is zeker een ontzaglijk bedrag: maar aan den anderen
kant zal men overtuigd zijri, dat er voor de menschen met
die groote inkomens nog zooveel overschiet, dat de betaling
van een dergelijk bedrag voor hen niet drukkend is; alleen
minder aangenaam.
Er komt bij, dat het betaald wordt over het inkomen van
het vorig jaar. Dus wanneer de menschen in dit jaar lijden
onder werkloosheid of onder gedeeltelijke werkloosheid, dan
kan het zijn dat zij nu moeten betalen over een vorig jaar, toen
de inkomsten meer geregeld binnenkwamen.
Nu verschuilt men zich altijd achter den Minister en achter