170 MAANDAG 9 MEI 1921. XVII. Voorstel in zake den verkoop van een voor 1/s aan de gemeente toebehoorende strook gronds van het Terweepark. (Zie Ing. St. No. 149). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XVIII. Voorstel tot verkoop van grond op het Raamland aan J. W. Reyneveld en H. Wilms. (Zie Ing. St. N°. 150.) De beraadslaging wordt geopend. De heer van Eck. M. d. V. In verband met dit voorstel en met de voorstellen 19 en 20 vvensch ik gaarne een vraag aan Burgemeester en Wethouders te doen. Wij zijn er in het alge meen geen voorstanders van om gronden, aan de gemeente toebehoorende, te verkoopen. Op dit standpunt staan niet alleen wij, sociaal-democraten, maar er zijn ook verschillende gemeentebesturen, die ais regel hebben aangenomen om gronden, die eenmaal het privaatrechtelijk eigendom van de gemeente zijn geworden, niet te verkoopen, maar ze in erfpacht te ver strekken aan degenen, die daarover willen beschikken. Ik wijs op de gemeenten den Haag, Apeldoorn, Groningen, Deventer en Haarlem. Ik zeg niet, dat die gemeenten nooit gronden verkoopen, maar regel is uitgifte in erfpacht. Dat heeft deze voordeelen: in de eerste plaats, dat, als de erfpacht is afge- loopen, de gemeente de beschikking weer krijgt over de gronden, en in de tweede plaats, dat, als het erfpachtscontract is afgeloopen, de canon kan worden verhoogd en rekening kan worden gehouden met het feit, dat de grond in waarde is gestegen. Ik wil deze voordeelen niet overschatten, want die erfpacht kan niet voor korten termijn worden aangegaan en, als het gebeurt voor 50 of 75 jaar, is het niet zulk een groot voordeel te weten, dat de gemeente later weer de beschikking over die gronden zal krijgen, want allen zullen wel tot de overtuiging zijn gekomen, dat wij leven in een revolutionair 'tijdperk, en hoe over 50 of 75 jaar de eigendom zal zijn geregeld och, laten wij ons er maar niet te veel in ver diepen, want met zekerheid is daaromtrent niet veel te zeggen. Maar 't is een andere zaak, die hiermede kan worden ver bonden en waarvoor ik gaarne de aandacht van den Raad zou willen vragen. In de Haarlemsche regeling lees ik, dat voor werken van openbaar nut het contract kan worden beëin digd met schadevergoeding. Met andere woorden, wanneer de gemeente grond verkoopt kan zij zeggenik geef toe, op dit oogenblik kunnen particulieren van dien grond een nuttiger gebruik maken dan ik, maar er kunnen binnen korter of langer tijd omstandigheden komen welke wij niet kunnen voorzien, dat het voor de gemeente van groot belang zal zijn om weder de beschikking over dien grond te verkrijgen, Nu weten wij, hoe de practijk is. Als de gemeente grond koopt, dan moet zij daarvoor ontzaglijk veel geld betalen en koopt zij dien na verkoop weder terug, dan moet zij er zeker nog heel wat meer voor betalen dan zij er nu voor krijgt. Op die manier wordt het voor de gemeente een schadelijke transactie. Daarom zou ik Burgemeester en Wethouders in overweging willen geven hunne gedachten er eens over te laten gaan, of het te Leiden in het algemeen niet beter zou zijn om dien grond in erfpacht te verstrekken. Is het niet mogelijk, dan is er over verkoop te praten, maar aangezien het in andere gemeenten wel gelukt te doen bouwen op in erfpacht uitge geven grond, zie ik niet in dat het te Leiden niet zou kunnen. Het heeft dit voordeel, dat de bouwers den grond niet behoeven te koopen. De heer Huurman zegt: en geen hypotheek kunnen krijgen. Dergelijke bezwaren zijn toch in andere gemeenten over wonnen. In den Haag o.a. heeft men daarvoor een afzonderlijke hypotheekbank opgericht. Ik wil dus vragen, of Burgemeester en Wethouders bet voor- en nadeel van den verkoop van dezen grond hebben overwogen, en zoo niet of zij dan bereid zouden zijn die zaak nog eens te overwegen en dus tijdelijk deze voorstellen terug te nemen. Als dit niet het geval mocht zijn, zouden wij genoodzaakt zijn tegen deze voorstellen te stemmen. In beginsel zijn wij er beslist tegen, dat gronden, waarover de gemeente eenmaal den privaatrechtelijken eigendom heeft gekregen en waarvan men kan zeggen dat zij bestemd zijn te dienen ten algemeenen nutte, overgaan in de volledige beschik king van particulieren. De heer de Lange. M. d. V. Als Burgemeester en Wet houders er genoegen in hebben om de door den heer van Eck ter sprake gebrachte academische vraag nog weer eens in oogenschouw te nemen, dan zal ik mij daartegen niet verzetten, onder het voorbehoud dat dit voorstel heden wordt afgehandeld. Mocht het aanleiding geven dat dit voorstel aangehouden werd, dan zou ik mij er tegen verzetten. Wij moeten doen wat wij kunnen ik heb er altijd toe medegewerkt en wensch het ook heden te doen om den woningnood te bestrijden en de woningnood wordt op uit nemende wijze bestreden door aanneming van deze voorstellen van Burgemeester en Wethouders. De heer van der Pot. Ongeveer 5 jaren geleden is door den Raad ingesteld een commissie, welke een onderzoek zou instellen en voorstellen zou doen omtrent de inrichting van een grondbedrijf. In die commissie, waarvan ik hier het eenig overgebleven lid ben, is de kwestie van uitgifte van grond in erfpacht ook onderzocht. In haar rapport is dienaangaande naar ik meen een en ander te vinden. De commissie kwam tot de conclusie, welke ook eenigszins doorschemert in hetgeen de heer van Eck gezegd heeft, namelijk dat de voordeelen, welke opper vlakkig groot schijnen, bij nadere beschouwing niet buiten gewoon groot zijn, vooral wanneer men, zooals bij erfpacht gebruikelijk is, daaraan verbindt een eenigszins langeren termijn, terwijl daartegenover het aanmerkelijk nadeel staat, waarop de heer Huurman reeds bij interruptie wees, dat het voor de bouwers moeilijk is hypotheek te krijgen, waaraan alleen tegemoet te komen is door oprichting eener gemeentelijke hypotheekbank, zooals in den Haag bestaat. De oprichting 'van een hypotheekbank moet gepaard gaan met de inrichting van het erfpachtstelsel, zal dit slagen. Men moet er intusschen wel op letten, toen die commissie advies uitbracht, leefden wij in betrekkelijk normalen tijd; de woningbouw was wel niet meer zoo krachtig als voorheen, maar die woningbouw bestond toch nog. Nu verkeeren wij in een geheel anderen toestand, in een toestand waarin wij eenigszins moeten tegemoet komen aan den woningbouw, waarin wij althans geen voorwaarden moeten scheppen, die den bouw lastiger maken. Als wij zouden willen doorzetten, dat de gronden alleen in erfpacht zouden worden uitgegeven, zou daardoor een groot bezwaar in den weg worden gelegd aan degenen, die het initiatief tot dezen bouw hebben genomen, en zou de mogelijkheid niet zijn uitgesloten, dat van dien bouw niets kwam. Ik moet dus ten stelligste ontraden dit voorstel aan te houden in verband met de kwestie van de uitgifte van grond in erfpacht. Wij moeten gebruik maken van de gelegenheid om het Raamland te bezigen voor het doel, waarvoor het bestemd is. Wij krijgen er 20 huizen door en dat voordeel is ook niet te onderschatten. De heer Splinter. M. d. V. Ik wensch het woord te voeren naar aanleiding van punt 19 der agenda. Ik heb gelezen, dat er nu op het Raamland beneden- en bovenwoningen gebouwd zullen worden, wat ik op zich zelf betreur. Burgemeester en Wethouders deelen mede, dat aan de uit een oogpunt van welstand te stellen eischen de hand dient te worden gehouden, maar ik heb die teekening van den heer Sommers gezien en moet zeggen, dat, indien dit de eischen van welstand zijn, welke Burgemeester eri Wethouders aan een dergelijk plan stellen, het werkelijk gewenscht is die teekening nogmaals te herzien, want als die voorgevel niet veranderd wordt, krijgen wij daar ongeveer denzefden bouw als in de Hansenstraat. De heer Knuttel. M. d. V. Ik wil beginnen met mij aan te sluiten bij de woorden van den heer Splinter, die hier iets gezegd heeft, dat ook ik van plan was te zeggen. Ik vind het plan van de heeren Reyneveld en Wilms uit een architectonisch oogpunt niet' veel moois, maar dat van den heer Sommers gaat in dat opzicht alle eischen te buiten. Ik hoor daar den heer Huurman zeggenwat de een mooi vindt, vindt de ander leelijk! Maar daarover gaat het niet. Er zijn wel menschen, die absoluut ontbloot zijn van aesthetisch gevoel, maar er bestaat toch binnen zekere grenzen een vaststaand objectief oordeel over hetgeen leelijk is of niet. Deze huizen zijn geteekend door iemand, die van architectuur niet het flauwste benul heeft, leder, die van architectuur eenigszins verstand heeft, zal dat moeten toegeven. Zij zijn vol van de grofste fouten en ik kan niet medewerken, dat dergelijke dingen worden toegelaten. Vooral als men te doen heeft met een buurt, die nog niet tot in den grond bedorven is, moet men zorgen, dat, als met de bebouwing een begin wordt gemaakt, er iets behoorlijks wordt totstand gebracht. Ik ben niet zoo geoefend in het lezen van teekeningen, dat ik een dergelijk definitief oordeel zou kunnen hebben over het eerste plan, dat van de heeren Reineveld en Wilms, maar over dat van den heer Sommei's durf ik het uitspreken. Over de kwestie van de erfpacht wil ik iets vragen. Ook ik ben een groot voorstander van de uitgifte van grond in erfpacht, maar ik zou er op dit oogenblik bezwaar tegen hebben om a bout portant dezen woningbouw daarvoor te weigeren, aangezien op dit oogenblik geen voorstel betreffende de uitgifte alleen in erfpacht aanhangig is en in die richting geen besluit is genomen. Nu zou ik willen vragen of het volgens Ministerieele

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 10