87
2°. aan C. L. C. F. Sommers te Leiden, een strook grond,
groot 1300 M2., gelegen op het Raaniland, deel uitmakende
van het perceel Sectie M no. 862, op de situatie nader aan
gegeven door de cijfers 20, 21, 22, 23 e:i 24:
3°. aan J. W, Blaauw, ingenieur aan de Stedelijke Fabrieken
van Gas en Electriciteit te Leiden, een strook grond, groot
260 M2. gelegen nabij den Zoetervvoudschen Singel, deel
uitmakende van het perceel Sectie M no. 853, op de situatie
nader aangegeven door zwarte arceering, een en ander onder
voorwaarde
a. dat de verkoop geschiedt ten behoeve van den bouw van
middenstandswoningen, met welken bouw niet mag worden
aangevangen voordat, behalve de vergunning ingevolge de
bouw i erordening, op de plannen en de plaatsing der woon
huizen de goedkeuring van Burgemeester en Wethouders is
verkregen
b. dat z. g. voortuintjes, van den openbaren weg af te schei
den door een behoorlijk ijzeren hek op steenen voet, worden
aangelegd en in stand gehouden volgens nadere aanwijzing
en ten gmoegen van Burgemeester en Wethouders;
c. dat gebouwen of inrichtingen waarvoor krachtens de
Hinderwet vergunning moet worden gevraagd, op den grond
niet worden opgericht;
d. dat de nakoming van de sub a, b en c genoemde voor
waarden wordt verzekerd door het vestigen van een servituut.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Wetb. van Leiden.
N°. 151. Leiden, 3 Mei 1921.
Bij Uw besluit van 29 November 1920 (Ingek. Stukken no.
388) werd aan de woningbouwvereeniging »Ons Doel" voor
den bouw van 50 woningen en den aankoop van den daar
voor benoodigden grond nabij den Hoogen Rijndijk en ten
oosten van de Rijndijkstraat een voorschot toegekend van ten
hoogste f 369100.
Bij de op 28 April jl. voor dit bouwplan gehouden open
bare aanbesteding werd het laagst ingeschreven door J.
Verberne te Wester-Blokker voor de som van 319000.
De eigenlijke bouwkosten waren, blijkens genoemd Ingek.
Stuk, geraamd op f 289735.—, waarbij nog gevoegd moet
worden een bedrag van f 12768.wegens ophooging van het
bouwterrein, welk werk eveneens in het bestek was opgeno
men. De raming werd mitsdien overschreden met/'319000
302503 f 16497.—.
Het béstuur der vereeniging wenscht het werk aan den
laagsten inschrijver op te dragen, waartegen bij ons College,
gelet op het betrekkelijk geringe bedrag der overschrijding
van de raming in vergelijking met die bij vorige bouwplan
nen, geen bedenking bestaat. In het vertrouwen, dat ook Uwe
.Vergadering onze meening in deze deelt, hebben wij bereids
aan den Minister de ook van dezen vereischte machtiging
gevraagd. Teneinde evenwel vertraging in de uitvoering van
het plan te voorkomen, geven wij Uwe Vergadering thans
reeds in overweging goed te keuren, dat in elk geval het bij
Raadsbesluit van 29 November 1920 aan de woningbouw
vereeniging »Ons Doel" in uitzicht gestelde voorschot van ten
hoogste ƒ369100.— wordt verhoogd met ten hoogste f 16497.
opdat aan de vereeniging, nadat ook de Minister de ver
eischte machtiging heeft verleend, toestemming tot de gunning
kan worden gegeven.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 152. Leiden, 3 Mei 1921.
In nevensgaand adres verzoeken de Directie van de L. S. M.
«de Volharding" en eenige andere belanghebbenden de bij
verordeningen van 3 Mei 1920 (Gem.Blad nis. 18 en 19) ver
hoogde naven- en bruggelden te verlagen.
In het algemeen komt het ons College ongewenscht voor,
dat besluiten, door Uwe Vergadering na rijp beraad en gelet
op het advies van deskundigen, genomen, zoo kort na hunne
totstandkoming weder worden gewijzigd en wij kunnen ons dan
ook zeer goed begrijpen, dat Uw medelid, de heer Heemskerk, in
de vergadering van 15 November j.l. de opmerking maakte, of
het niet het beste was het adres eenvoudig voor kennisgeving
aan te nemen, in plaats van over een kort te voren besliste
zaak wederom praeadvies te vragen.
Intussschen was uit een onderhoud met adressanten gebleken,
het lid van ons College, de heer van der Pot doelde er
reeds op in antwoord op de opmerking van den heer Heems
kerk, dat de verordening, regelende de heffing van het
havengeld voor de belanghebbenden vermoedelijk tot finan-
cieele offers leidde, welke bij hare vaststelling dezerzijds noch
waren bedoeld, noch voor oogen hadden gestaan.
Bij nader onderzoek zijn wij tot de overtuiging gekomen,
dat inderdaad de in ons aanvankelijk voorstel (Ingek. Stuk
ken no. 133 van 1920) bij fiota van wijziging (Ingek. Stukken
no. 142) aangebrachte verandering in het abonnementstarief
voor belanghebbenden op den duur te bezwarend wordt. Een
abonnementstarief van f 3.— 'sjaars per ton is toch voor
groote stoom- of motorbooten te hoog, ook al houdt men
rekening met de veel grootere schade, welke stoom-en motor
booten aan de oevers toebrengen. Het beste lijkt ons daarom,
het abonnementstarief aldus te wijzigen, dat overeenkomstig
het indertijd door den heer de Lange ingediende amende
ment, alleen voor stoom- of motorbooten beneden de 10 ton
f 3. - 'sjaars per ton verschuldigd is, doch voor stoom- of
motorbooten van 10 ton en daarboven slechts voor de eerste
9 ton f 3.— 'sjaars per ton, doch voor elke ton boven de
9 ton f 2.'s jaars per ton. Eene mindere opbrengst van
ten minste f 2000.per jaar zal hiervan, volgens raming
van den Directeur van den Markt- en Havendienst, het
gevolg zijn.
Behalve deze wijziging zouden wij U nog willen voorstellen
uit het tarief voor vaartuigen, geen stoom- of motorbooten
zijnde, te schrappen het speciale tarief van 1.50 voor elke
ton boven de 9 ton met betrekking tot vaartuigen, bestemd
voor het vervoer van personen, aangezien zeil vaartuigen voor
het vervoer van personen zelden of nooit meer plegen te
worden gebezigd, althans niet tegen betaling. Ook deze wijzi
ging is in overeenstemming met het zooeven genoemde
amendement van den heer de Lange.
De datum van ingang der voorgestelde wijziging ware te
bepalen op 1 Januari a. s., aangezien voor 1921 de abonnements
gelden reeds zijn betaald en de Koninklijke goedkeuring op
belastingverordeningeu in den regel eenige maanden op zich
laat wachten.
Onder mededeeling, dat wij geen aanleiding vinden U voor
te stellen weder tot verlaging van het onlangs verhoogde
bruggeld over te gaan, geven wij Uwe Vergadering alsnu in
overweging tot vaststelling van de navolgende verordening te
besluiten
VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van
3 Mei 1920 (Gem. Blad no. 18), regelende de heffing
van eene belasting onder den naam van „Havengeld"
in de gemeente Leiden.
Artikel 1.
Het in artikel 1 van bovengenoemde verordening vermelde
abonnementstarief wordt in dien zin gewijzigd, dat na de
woorden: »Het bedraagt dan:" wordt gelezen:
»1° Voor stoom- of motorbooten beneden de 10 ton per
jaar, per tonf 3.
en voorts per jaar voor elke ton boven de 9 ton f 2.
2°. Voor vaartuigen, geen stoom- of motorbooten zijnde,
beneden de 10 ton per jaar, per tonf 2.
en voorts per jaar voor elke ton boven de 9 ton f 1.
Art. 2.
Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1922.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
geven ondergeteekenden, mede namens vele andere belang
hebbenden, te kennen, dat zij in hun bedrijf zeer ernstig
geschaad worden door de Verordeningen van 3 Mei 1.1. regelende
de heffing van belasting onder den naam resp. van «Haven
geld" en Bruggeld".
Met alle erkenning van de noodzakelijkheid voor een Gemeente
om tot vermeerdering van hare inkomsten te geraken, kunnen
wij niet anders dan de tarieven in gen. Verordeningen in
hooge mate onbillijk noemen.
Door afschaffing der, gering in aantal overgebleven, land-
tollen is het verkeer te land onbelast, die verkeersmiddelen
kunnen alle gemeenten, langs alle wegen, vrij binnen komen,
ontvangen zeer vaak van Rijk, Provincie en Gemeente subsidie
of een renteloos voorschot, een vaartuig daarentegen moet
eene hooge belasting betalen in elke gemeente die het aandoet.
Van een vaartuig wordt belasting geheven o. a. omdat de
wallen onderhoud kosten, het vaak zeer zware landverkeer
gaat vrij door de straten al vernielt het 't plaveisel, terwijl
wij er van overtuigd kunnen zijn dat het onderhoud dier
wallen, waarbij de scheepvaart belang heeft, naar verhouding
gering genoemd kan worden.
Voor eene Gemeente wordt het een groot belang geacht