MAANDAG 25 APRIL 1921. 153 mij nu vereenigen. Ik bad een voorstel willen doen om alleen dien ambtenaren en werklieden vrijstelling te geven van de betaling der pensioenpremie, die een salaris hadden beneden zeker bedrag, maar nu ik bemerk na de woorden van den heer de Lange, die hier vrijwel voor een groot deel van den Raad den toon aangeeft, dat de voorstellen van de heeren er wel door zullen gaan, heb ik daarvan afgezien, omdat ik toch geen gunstig resultaat zou hebben. Ik wensch echter toch op te merken, dat het heel gemakkelijk is om hier maar te zeggen, dat het premievrij pensioen er toch komen zal, gelijk geschied is door den heer van der Lip, die anders nog al aan den zuinigen kant is, evenals ook door den heer de Lange. Ik zal nu echter trachten het zoo mogelijk tegen te houden door mijn stem er niet aan te geven. Wie wordt ten slotte van de royaliteit der heeren het slachtoffer? De belasting betalende burgerij, de grooten en de kleinen. Onder de menschen, die van de betaling van pensioenpremie zullen worden vrijge steld, zijn tal van ambtenaren, die inkomens hebben van f 5000.en 6000.en nog hooger. Dezen kunnen die premie zeer goed betalen, dat zullen de voorstanders met mij erkennen en, als ik kans had gezien om te doen bepalen, dat alleen de ambtenaren en werklieden met een salaris beneden de f 2500.— of f 3000.voor de vrijstelling in aanmerking zouden komen, dan zou ik daartoe een poging hebben ge daan, maar ik zie wel aankomen, dat het niets geeft. Toch wil ik verklaren, dat het niet aangaat om de belastingbetalende burgerij, welke het belasting betalen hoe langer hoe moeilijker valt, ook omdat de bedragen steeds grooter worden, ook dezen last weer op de schouders te schuiven. De heer de Lange heeft het zoo aardig geïllustreerd door te zeggen, dat wij het op den gasprys moeten verhalen. Nu willen wij gaarne een verlaging van den gasprijs, waarvan niet alleen de ambte naren, maar ook de andere burgers zouden profiteeren, maar daarvan zal dus nu niets komen. Ik geloof dan ook, dat w'ij, nu van een compromis toch geen sprake kan zijn, een verstandige politiek zullen volgen door met het voorstel van Burgemeester en Wethouders mede te gaan. Ik kan mij het doen van zulk een voorstel wel voorstellen van de vertegenwoordigers van de S. D. A. P. en ook van enkele andere leden aan de overzijde, die hier speciaal de arbeiders vertegenwoordigen, maar ik begrijp niet van mannen als de heeren de Lange en van der Lip, die anders altijd en in alle opzichten trachten de gemeente zoo weinig mogelijk te laten betalen ten koste van de belasting betalers, dat zij ineens zoo zijn omgekeerd. Er is mij meer malen verweten, dat ik er de politiek gaarne bijhaal, maar ik geloof, dat men, uit vrees de gemeentewerklieden en ambte naren naar de S. D. A. P. te zien overgaan, thans van die zijde politieke oogmerken heeft. Misschien hebben de ver kiezingen in 1922 de heeren reeds parten gespeeld, maar dan ten koste van de gemeentekas. De Voorzitteb. Ik deel aan de Vergadering mede, dat is ingekomen een voorstel van de heeren F. Eikerbout en Heemskerk, luidende: »De ondergeteekenden stellen voor om ook voor de ge- pensionneerde ambtenaren en werklieden den aftrek van 5% voor het weduwe- en weezenpensioen voor rekening der gemeente te nemen.1' Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt der halve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Verder is ingekomen een voorstel van den heer Mulder, luidende: »Ondergeteekende stelt voor te besluiten tot geleidelijke afschaffing van de bijdrage voor het weduwe- en weezen pensioen van gemeente-ambtenaren en werklieden en dat aldus te regelen, dat telken jare die bijdrage met 2% zal verminderen, ingaande 1 Januari 1921. De beer Mulder. M. d. V. Van alle kanten roept men: trekt het maar in, het komt er toch niet door! Dat is best mogelijk, het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal er "ook wel niet doorkomen, maar dat doet niets ter zake, als men zich wil uiten en meent op zijn eigen manier in het belang van de gemeente te handelen. Ik ga voor het grootste deel mede met den gedachtengang, die ontwikkeld is door den Wethouder van Financiën. Wij moeten komen tot een geheel premievrij pensioen. De tijden zijn veranderd en wij moeten onwillekeurig medegaan het is misschien ook goed. Maar aan den anderen kant stel ik mij toch ook de vraag, welke in hoofdzaak ook door den heer van der Pot gesteld is, of wij werkelijk de vrijheid hebben om de belastingbetalende burgerij te doen dokken een bedrag van ruim ƒ80.000— Want hoe men de zaak ook wendt of keert, het zal betaald moeten worden door de belastingbetalers. Men kan er op allerhande wijze over redeneeren, men kan ten slotte ook zeggen, dat de verschillende bedrijven een deel zullen moeten dragen, het is alles lood om oud ijzer. Het is misschien mogelijk, dat het gedragen zou kunnen worden door het eenige winstgevend bedrijf van beteekenis dat wij hebben, namelijk de Lichtfabrieken, maar ik vraag mij toch af: is dat werkelijk eerlijk spel spelen? Want dan zouden wij er toe moeten komen, als de Lichtfabrieken dit jaar of een volgend jaar aanzienlijke baten opleveren, dat wij de gasprijzen stilletjes hoog houden. Dus die pensioenbijdrage zal uitsluitend door de gasverbruikers betaald worden, terwijl wij toch zeker weten dat wij hier reeds zeer spoedig stemmen zullen hooren die zeggende kolenprijzen dalen, derhalve moeten wij komen tot verlaging van den gasprijs, en dan zal men van de tafel van Burgemeester en Wethouders zeggen, met reden dat kan niet, denkt aan die 80.000.— voor het premievrij pensioen. Wij leven op het oogenblik in een tijd het is ook door den heer van der Pot gezegd dat de belasting in hoofd zaak zal betaald worden door den kleinen middenstand. Die middenstand heeft het reeds zwaar en krijgt het hoe langer hoe zwaarder. Het belastbaar inkomen wij kunnen het hier niet genoeg zeggen zal beslist sterk dalen; daarvoor behoeft men geen ver zienden blik te hebben; dat kunnen we zien aankomendien kant gaat het reeds sterk uit. Op het oogeblik is het voor de gemeenteambtenaren en -werklieden misschien de gunstigste tijd om te komen tot afwikkeling van dat te betalen bedrag. Het zal dit jaar voor hen reeds aanmerkelijk schelen. Wij komen dan volgens mijn voorstel dit jaar tot een vermindering met 2 volgend jaar evenzoo 2 en ten slotte 1 Dan komen wij er ge leidelijk af; dit jaar hebben wij althans een mindere uitgaaf van ruim een halven ton. Dat tezamen zijn de overwegingen, welke mij tot het doen van dit voorstel hebben geleid. Straks is bij wijze van interruptie gezegd, dat dit eigenlijk de gedachtengang van den heer Sijtsma was, maar dat is niet juist, want de heer Sijtsma wil een beetje laveeren. Hij wil de vrijstelling van de premiebetaling alleen doen gelden voor ambtenaren en werklieden met een salaris beneden een bepaald bedrag, maar dat wensch ik niet. -Ik wil de hoogere en de lagere ambtenaren gelijkstellen, want ik wil voor allen van die premiebetaling afkomen, te meer omdat ik zie aan komen, dat het Rijk toch met een voorschrift in dien geest zal komen, al is het voor mij in het algemeen geen argu ment, dat het Rijk iets in het vooruitzicht stelt; in dat opzicht ben ik het met den heer van der Pot eenswij weten wel hoe het is, maar niet wat er zal komen, want de voor nemens bij de Regeering kunnen wel eens veranderen. De heer de Lange. M. d. V. Ik heb met verbazing den heer Sijtsma gehoord. Die zit blijkbaar zoo vol politiek, dat, als iemand in dezen Raad een woord spreekt, hij de con clusie al maakt: dat is natuurlijk ook niet anders dan poli tiek Die onderstelling laat ik geheel voor rekening van den heer Sijtsma; het spijt mij alleen, dat hy ze uitspreekt, omdat op hem blijkbaar van toepassing is: zooals de waard is vertrouwt hij zijn gasten. De heer Sijtsma kan van mij aanvaarden, maar hij kan het ook laten als hij het niet wil, dat ik op 27 December ook heb gesproken voor hetgeen ik vanavond heb verdedigd. Ik heb toen tot den Wethouder van der Lip gezegd: ik wensch alle gemeente-ambtenaren precies eender te behandelen en daarom ben ik zoo, tegen uw voorstel om uitsluitend voor de leeraren van Hoogere Burgerscholen en Gymnasium met ingang van 1 Januari 1920 het geheel premievrij pensioen in te voeren, want dan schept gy een praecedent, dat mijns inziens dan ook zou moeten gelden ten opzichte van de andere gemeente-ambtenaren. Ik ben blij, dat de Raad heeft besloten het voor die leeraren te doen ingaan op 1 Januari 1921, en ik acht mij verplicht thans hetzelfde te doen voor het overige gemeentepersoneel. Zoo de heer Sijtsma zegt, dat het politiek is, dan antwoord ik, dat hij een zonderlinge opvatting van politiek heeft. Hij wil de ambtenaren, die meer dan f 3500.verdienen, niet in dit voordeeltje doen deelen. Hij moet echter niet vergeten, dat buiten die door hem begeerde uitsluiting vallen al dege nen, die bij het lager, middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs werkzaam zijn, want die hebben daarvoor heeft de Staat gezorgd hoe hoog hun traktement ook is, een volkomen premievrij pensioen. Alleen schieten dus over de enkele ambtenaren, die niet bij het onderwijs werkzaam zijn en die een hooger salaris genieten dan 3500.Hoeveel zijn dat er? Het is een zoo luttel aantal, dat ik het niet de moeite waard vind er over te spreken, de heer Sijtsma mis schien wel uit politieke overwegingen, maar ik niet. Ik heb altijd gesproken vóór een premievrij pensioen voor de in dienst zijnde ambtenaren en ik verblijd mij over de opmerking van den heer Eerdmans. Deze heeft mij wakker gemaakt en mij doen zien, dat men misschien het voorstel van den heer Heemskerk c. s. zondanig zou kunnen uitleggen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 19